1.
Ook: kolom. Een zuil is
in de bouwkunde een ronde (cilindrische) kolom of drager met een
massieve schacht,
die op een voetstuk (basement,
postament) rust en bekroond wordt door een kapiteel.
Algemeen is een zuil een rechtopstaaand lichaam met een aanmerkelijk grotere
hoogte (lengte) dan breedte (dikte).
Een zuil heeft een dragende functie:
zij vangt de krachten op van de boog of
latei
o.d. erboven.
Een zuil die geen ronde doorsnede heeft, wordt meestal pijler
genoemd.
Een zuil die uit één stuk steen bestaat, en niet uit trommels
zoals gebruikelijk, wordt een eensteenszuil of monolietzuil
genoemd.
Vooral bij hogere gebouwen werd in de klassieke tijd bij zuilen van de Dorischeordeentasis
toegepast: een geringe bolling van de zuil naar boven toe.
Een trumeau is een middenpilaar (middenzuil)
of middenpijler van een brede
deurpartij.
Zuiltjes die bijvoorbeeld een venster in delen scheiden worden deelzuiltjes
genoemd, zie o.m. biforium (tweelicht) en
serliana.
Een pilaster (halfzuil) is een uitspringende, ongeveer
halve pilaar tegen een muur of andere zuil (de verschillen
tussen pilaster, liseen en steunbeer).
De afbeeldingen tonen allerlei varianten en kenmerken van zuilen.
De zuilenafstand is de vrije ruimte tussen twee zuilen (dus niet hart-op-hart).
links doorsnede van een dorische zuil waarvan de
schacht voorzien is van cannelures, de cannelures raken elkaar
met een graat; rechts van een ionische of korintische zuil met cannelures, de
cannelures raken elkaar met een riem: