Ook:
stroming, architectuur.
De bouwstijl is het geheel van de kenmerken waardoor de
gebouwen van een bepaald tijdvak, volk of architect zich van andere
onderscheiden (Van
Dale).
Verschillende bouwstijlen zijn:
Romaans
(1100-1300), Norman Architecture (Normandische architectuur)
Gotiek
(1135-1500):
- Vroege Gotiek (1135-1200) en Romanogotiek (1250-1375)
- Gotiek, Hoge Gotiek of Hooggotiek
("art rayonnant") (1200-1400)
- Late Gotiek of flamboyante Gotiek ("art flamboyant")
(1400-1500);
Engelse termen zijn o.m.:
- Early English (1170-1240, ook Lancet Style)
-
Decorated Style (1240-1350, ook Geometric Style of Geometrical Style, later ook Curvilinear Style),
- Perpendicular Style
(1350-1500); Portugese term is o.m. Manuel I (ca. 1500); Andere termen:
Brabantse Gotiek, Demergotiek, Kempense Gotiek, Nederrijnse Gotiek
Renaissance
(1400-1500, soms na 1600), waaronder:
- Vroege Renaissance (1420-1500)
- Hoog-Renaissance (1500-1535)
- Laat-Renaissance of Maniërisme (1520-1580)
- Hollandse Renaissance of Noordelijk Maniërisme, als combinatie van Gotiek en Renaissance
(tot ca. 1630)
- Vlaamse Renaissance
- Engelse Renaissance of Elizabethan era of Shakespeare's Times
(ca. 1520-ca. 1650)
Barok (1600-1750),
waaronder:
- Russische Barok
- Lodewijk XIV (Louis XIV, Louis Quatorze) (ca. 1650-1715)
- Late Barok, Vroege Rococo, Lodewijk XV (Louis XV, Louis Quinze)
(1710-1745) en (Style) Régence (1710-1730)
Vaak
volgt na een bouwstijl die rijk is in architectuur, ornamenten e.d. een sobere
stijl. Op Frans
Kwaad (F.J.P.M. Kwaad) staat bij de Hoornse gevels een mooi rijtje (zie
onder, aangevuld).
Frans Kwaad vermeldt terecht: "'Sobere' en 'rijke' tendensen hebben ook tegelijkertijd en
naast elkaar bestaan, zoals de Romantiek naast het Neoclassicisme, het gevoel tegenover de rede."
Het woord stijl is, in de betekenis van "manier van uitdrukken", ontleend
aan het Latijnse stilus (manier van schrijven, stijloefening), eerder al
"schrijfstift waarmee in was wordt geschreven"; bron Etymologiebank.