In
de 19e eeuw, na de komst van de stoommachine, ontstond behoefte aan
industriële gebouwen van een nieuw type. Fabrieken die voor hun
productie lange assen gebruikten, om via drijfriemen allerlei machines
aan te drijven, waren het meest gediend met langwerpige gebouwen.
Er
kwamen hallen waarvan het dak op gietijzeren kolommen rustte. Voor een
goede lichtinval werd het zogeheten sheddak populair, in zaagtandvorm en
met ramen in de opstaande zijde. Aanvankelijk was de nieuwe
industriebouw vooral zakelijk en functioneel. Pas in de tweede helft van
de 19e eeuw deed ook op dit terrein de versieringstrend van de
neostijlen haar intrede. Zo zijn er textielfabrieken gebouwd met
klassieke frontons en watertorens met middeleeuwse kantelen. De
graansilo Korthals Altes in Amsterdam uit 1896/1897, van de
architecten J.F. Klinkhamer en A.L. van Gendt op de eerste twee foto's heeft Romaanse
ornamenten. Het bakstenen gebouw, en de betonnen kolos ernaast, zijn
inmiddels verbouwd tot appartementen.