Het
Bauhaus begon in 1919 met het formuleren van een utopie: de "Bouw
van de toekomst" zou alle kunstrichtingen tot een ideale
eenheid verbinden, zowel binnen als buiten moesten architectuur,
schilderkunst, beeldhouwkunst en industriële vormgeving één geheel
vormen. Dit vereiste een nieuw soort kunstenaar, tegenover
academische specialisten. Walter Gropius zag de
weg om dit doel te bereiken in nieuwe pedagogische methoden en
in het edele handwerk als voorbereiding voor iedere kunstrichting:
"het onderricht moest in de werkplaats opgaan". Als gevolg
daarvan moesten kunstenaars en handwerksmannen samenwerken bij de
lessen, maar ook bij de productie van de ontwerpen. Op deze manier zou
"de scheiding tussen vrije en toegepaste kunst opgeheven worden".
In 1919 werd daartoe in Weimar een academie opgericht voor
architectuur en vormgeving door Walter Gropius. De school werd in 1925
naar Dessau verplaatst. In Dessau werd de academie later gevestigd in een door
Gropius
ontworpen modernistisch gebouw dat de naam Bauhaus kreeg. Allerlei kunstdisciplines
werden er onderwezen: naast architectuur ook schilderkunst,
beeldhouwkunst en industriële vormgeving, dans en beweging, decor en
kostuumontwerpen, typografie, fotografie en reclameontwerpen.
De
werkelijkheid van de technische vooruitgang stelde vergaande
eisen, waardoor de opwaardering van het ambacht (het handwerk) niet voldoende was.
Het Bauhaus reageerde hierop door in 1923 met een op de toekomst
gericht programma onder het motto "kunst en techniek, een
nieuwe eenheid". De mogelijkheden van de industrie moesten
zorgen voor een functioneel en esthetisch bevredigende vorm. In de
Bauhauswerkplaatsen ontstonden voorbeelden die voor massaproductie
bestemd waren, van een lamp tot een woonhuis.
De geschiedenis van het Bauhaus verliep
niet zo regelmatig. Wisselingen in de leiding en onder de leraren,
invloeden van kunstenaars van buiten en de politieke situatie waarin
het experiment van het Bauhaus plaatsvond, dat alles had invloed op het
verloop van zijn geschiedenis. De sterke invloed die het
Bauhaus heeft gehad, werkt tot heden door.
Vanaf 1930 werd het Bauhaus door Ludwig Mies van der Rohe geleid.
In 1932 verhuist het
Bauhaus naar Berlijn. Toen Hitler in 1933 aan de
macht kwam, werd door de nazi's het Bauhaus al snel gesloten. Zij
vonden deze kunst decadent ("entartet"). Veel docenten van het
Bauhaus weken uit naar de Verenigde Staten en zetten daar hun werk
voort.
Gropius werkt in de VS samen met Marcel Breuer. Ludwig Mies van der Rohe, de
laatste directeur van het Bauhaus, werd directeur Architectuur bij het Illinois Institute of Technology
in Chicago.
In Duitsland vindt de beweging
van het Bauhaus in 1953 vorm in de Hochschule für Gestaltung Ulm (HfG Ulm), die zich
meer op design richtte (bijvoorbeeld door samenwerking met het bedrijf Braun). Helaas sloot deze opleiding al in 1968 (het jaar van vele
bijna wereldwijde studentenrellen;
welke richting moest de school uitgaan? hoe komt de school aan voldoende
financiën?).
Kenmerken van het Bauhaus
- idealiseren van het handwerk
- oorspronkelijk Arts and Crafts,
scheiding tussen kunst en ambacht opheffen, een nieuw gilde van handwerkers
(kunstenaars én ambachtslieden); er blijft belangstelling voor de
handwerk-idealen van dichter/ontwerper William Morris en dichter/ontwerper/ambachtsman John Ruskin
maar dan wel (zo nodig) mét machinale productie (anders is de
"kunst" niet te betalen) - architectuur, beeldende kunst en schilderkunst samen (ideeën van Ruskin:
"architectuur is een synthese van kunsten"); onderwijs aan
architecten, beeldhouwerse en schilders daarom ook in één gebouw (het Bauhaus)
- nadat Van Doesburg het gebouw Bauhaus bezocht heeft ("wat
burgerlijk", 1924), is het niet meer Kunst & Ambacht, maar Kunst
& Techniek, een nieuwe eenheid (slogan van Gropius); er is geen verzet
meer tegen machinale productie ("techniek als beeldend
middel")
- Bauhaus in Dessau (1925-1926) is eerste toepassing van de gordijngevel (curtain
wall) - Gropius verlaat het Bauhaus (1928) waarna Hannes Meyer directeur werd
(maar was teveel politiek bezig)
- de Modernisten stellen vast dat symmetrie niet hoeft ("dat is
te burgerlijk...") maar decoraties werden verworpen
- na 1930: samengaan van alle kunsten binnen het kader van een functionele
bouwkunst, waarbij eisen aan en van de techniek en de behoeften van de industrie
prevaleren
(risico dat teveel nadruk op die functionaliteit komt te liggen) - nadruk ligt op kunstenaar en samenleving, dus op vakken als
industriële vormgeving, typografie, reclame, architectuur.
Als voorbeeld nog de ontwerpen Ludwig Mies van der Rohe:
- ontwerp voor kantoorgebouwen in beton, 29 verdiepingen met glasgevels (curtain
walls), insnoeringen voor daglicht, de ontwerpen hebben model gestaan voor talrijke
kantoorgebouwen vanaf de jaren 1960
- Duits paviljoen van de Wereldtentoonstelling in Barcelona (1929), daken als
vlakken, geen symmetrie-as, dak rust niet op wanden maar op samengestelde stalen
kolommen
- Neue Nationalgalerie
(ontwerp 1962, gereed 1968), "het dominante dak van de expositiehal, gedragen door stalen kolommen, heeft een lengte van 64,8 meter, en de glazen wand rondom is 7,2 meter naar binnen geplaatst"
(Wikipedia).
Op
de foto onder de belangrijkste groep docenten op het dak van het Bauhaus in
Dessau, v.l.n.r. Josef Albers, Hinnerk Scheper, Georg Muche, László Moholy-Nagy, Herbert Bayer, Joost Schmidt, Walter
Gropius, Marcel Breuer, Wassily Kandinsky, Paul Klee, Lyonel Feininger, Gunta Stölzl
en Oskar Schlemmer.
bauhaus werkstatt typo schmidt:
duits paviljoen, architect ludwig mies van der rohe, 1928 (wikipedia):