Met
Post 65 worden de karakteristieken van architectuur, stedenbouw en landschap
aangegeven in de periode 1965-1990. In bepaalde gevallen wordt een wat andere
periode aangegeven, dat kan van stad of dorp afhankelijk zijn.
Bij Post 65 is te denken aan: scheiding werken / wonen / recreatie,
mega-scholen, groeikernen,
slaapsteden, winkelcentra, industrieterreinen, Brutalisme,
inspraak,
participatiemaatschappij, menselijke maat, woonerven, bloemkoolwijken, voetgangergebieden,
meubelboulevards, kantoorparken, kantoortuinen, Structuralisme,
meervoudig grondgebruik, stadsvernieuwing,
nieuwe truttigheid, rationale stedenbouw.
De term Post 65 wordt blijkbaar vooral gebruikt bij het benoemen van jong erfgoed,
dus het waarderen en mogelijk behouden van specifiek, karakteristieke gebouwen uit de periode.
Laten we wel bedenken dat er allerlei redenen zijn aan te voeren om een gebouw
uit die periode te behouden, maar dat er ook ruimte moet blijven voor
verandering en vernieuwing, om verstarring te voorkomen.
Kenmerken:
- open stedenbouw (stedenbouw vaak in H-vorm langs provinciale en
kruisende wegen; veel groen tussen de nieuwgebouwde delen, veel ruimte
voor de auto)
- kaalslag van oude wijken en
tussen de stedelijke laagbouw plompverloren hoge kantoorgebouwen geperst
(Utrecht Hoog Catharijne)
- weinig of geen aandacht voor historie van gebouwen
- massa woningbouw door hoogbouw en galerijflats (betrekkelijk
veel hoogbouw en weinig lage bouw)
- stadsuitbreiding in nieuwe wijken bij grote steden (hoogbouw in
Amsterdam Bijlmer, Rotterdam Ommoord, Utrecht Overvecht)
- stadsuitbreiding in groeikernen bij gemeenten in de buurt van
grote steden (Capelle aan den IJssel bij Rotterdam, Zoetermeer bij Den Haag,
Nieuwegein bij Utrecht, Almere bij Amsterdam)
- gietbouwsystemen
- weinig variatie in woningtypen waardoor een monotoon straatbeeld
ontstond
- de architect was stedenbouwkundige of werkte hier nauw mee samen
- geografische scheiding wonen, werken, recreëren (slaapsteden, weinig
activiteit in de woonwijken, weinig winkels in de woonomgeving, winkels
werden geconcentreerd in winkelcentra)
- later in deze periode: "bloemkoolwijken" (woonwijken met plattegronden als verticaal
doorgesneden bloemkolen).
Tijd van economische vooruitgang, toegenomen welvaart, weer meer bouwmaterialen
beschikbaar (na de oorlog was er niet veel), woningnood, schaalvergroting,
volkshuisvesting centralistisch aangestuurd (ministerie, gemeente).
Door de nog altijd grote woningnood, de forse bevolkingstoename na de oorlog (baby-boomers)
en veroudering van de bestaande woningen moest er zeer veel gebouwd worden. De
overheid zette helaas niet in op industrialisatie van de bouw (zoals lang
daarvoor al bij de autofabricage was gebeurd), maar woningen werden nog altijd
primitief gestapeld. En dan het liefst zo hoog mogelijk.
De overheid liet zich
leiden door architecten en stedenbouwers die zich zeer toekomstgericht noemden: hoge,
omvangrijke flatgebouwen met veel groen ertussen. Voordelen van hoogbouw:
- veel woningen op klein grondvlak (hoogbouw immers)
- veel groen eromheen (vrij forse minimale afstand tussen de hoge gebouwen). Nadelen van hoogbouw:
- geen menselijke maat, vervreemding (je voelt je minuscuul in de grote en
gelijkvormige nieuwe wereld, letterlijk en figuurlijk afsluiten van de
buitenwereld)
- vereenzaming (veel minder contact met buren dan door architecten en overheid
voorgeschoteld)
- geluidsoverlast (de meeste appartementen hebben 8 omringende appartementen,
veel mensen die 's nachts herrie maken)
- verval in beschaving, baldadigheid, lastig vallen, drugs, misdaad ('s avonds
durft men de straat niet op, liften worden vaak kapot gemaakt, werkloosheid,
andere culturen)
- getto-vorming (zeker als er één soort mensen in de hoogbouw wordt
geplaatst).
De galerijen van de
flatgebouwen zouden de mensen meer bijeen brengen en het groen zou voor
recreatie zorgen. Die onzin werd uitgekraamd door modernistische architecten
en nagepraat door besluitvaardige, maar helaas volgzame ambtenaren, terwijl de
politiek duidelijk maakte dat er massa-bouw moest plaatsvinden. Die sfeer werd
een voedingsbodem voor gezwollen taal van architecten, ondoordachte beslissingen
en verzonnen voordelen, zonder te denken aan de bewoners.
Architect en stedenbouwkundige Sam van Embden, één van de ontwerpers van de
hoogbouw, noemde de hoogbouw "het moderne bevrijde wonen in contact met de
Kosmische Ruimte". Tsja.
De schaalvergroting die overal optrad had tot gevolg dat kleine scholen
fuseerden tot megascholen, buurtwinkels verdwenen ten gunste van
grootwinkelbedrijven en winkelcentra, en dat de scheiding werken / wonen /
recreatie steeds groter werd door aparte woonwijken, kantoorwijken,
industrieterreinen en recreatieparken. De boerengebieden tussen de steden
werden wonderlijk genoeg gehandhaafd wat een extra reden was om voor alle
nieuwbouw de ogen op de steden en grotere dorpen te richten. De bouwactiviteit ontplooide zich dus vrijwel uitsluitend bij de steden.
Die zucht naar de toekomst (helaas met dezelfde ouderwetse middelen) en concentratie in de steden had ook tot gevolg dat veel
historisch interessante gebouwen werden afgebroken.
Kritische noot:
- Stedenbouw en planontwikkeling waren top-down georganiseerd, werd aangestuurd vanuit het rijk en daalde langzaam af
naar de gemeente.
- "Hoog Catharijne gold aanvankelijk voor andere steden in Europa als
nastrevenswaardig voorbeeld van cityvorming. In Utrecht zelf en later ook in de
rest van Nederland werd het echter al snel gezien als aanstootgevend symbool
van het regenteske handelen van stadsbestuurders en de macht van het
grootkapitaal." (Uit Groei, verandering,
differentiatie - Architectuur in Nederland 1965-1990 van Kees Somer, in
opdracht van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.)
- Zolang projectontwikkelaars,
architecten en bestuurders hun ego'tjes
belangrijker vinden dan het welzijn van de burgers hou je uitwassen als Hoog Catharijne.
Verandering, "Habitat", "participatiemaatschappij", menselijke maat
(1968-1982) De manier van bouwen riep veel protesten op van vooral burgers, maar ook
sommige architecten keerden zich tegen de eentonige, bijna onmenselijk
grootschalige gebouwen. In 1968 waren in Parijs omvangrijke studentenopstanden,
later ook in andere landen, tegen grootschaligheid, dictatuur, modernisme,
kapitalisme, met forse maatschappelijke gevolgen.
Woningbouw zou weer kleinschalig moeten worden en afwisselend van architectuur.
Onder invloed van o.m. flowerpower, vrouwenemancipatie en de weerstand tegen de
"imponeer-architectuur" van de jaren 1960 waren de leuzen: "menselijke maat", "bouwen voor
de buurt",
"participatiemaatschappij", bewonersparticipatie, inspraak. Laagbouw of
beperkte gestapelde bouw werd het adagium, in woonerven kwam meer ruimte
om te spelen en elkaar te ontmoeten. Ook nu waren het bloemkoolwijken,
maar de omvang was kleiner; soms waren de straten zo vertakt en was er
schijnbaar zo weinig structuur dat je in "de bloemkool" verdwaald
raakte... Maar het gaf allemaal de zo gewenste,
broodnodige beschutting en kleinschaligheid.
Door de "Wet RO 1965" (Ruimtelijke Ordening 1965) kwamen er meer
globale stedenbouwkundige plannen in plaats van eindplannen met veel details.
"De belangrijkste uitkomsten van het stadsvernieuwingsbeleid in deze periode zijn een
herovering van de (binnen)stad als aantrekkelijke plek om te wonen, werken en winkelen, een streven naar een historisch gegroeide menging van functies, een versterking van de woonfunctie in de steden en een inrichting van de openbare ruimte die hierop is afgestemd. Door de buurtgerichte benadering kregen inspraak, participatie en medezeggenschap definitief een plaats in het
stadsvernieuwingsproces." "Halverwege de jaren 1970 kwam er
vrij abrupt een einde aan de hoogbouw." (Uit de genoemde pdf.)
Kenmerken:
- menselijke maat (inspraak, bouwen voor de buurt, bewonersparticipatie;
afscheid van anoniem wonen, eenvormigheid, eindeloze herhaling; de plaats van de
auto werd ondergeschikt; om de top-down-benadering wat te verzachten kwamen er
multidisciplinaire ontwerpteams waarin ook sociologen zaten; wonderlijk genoeg
was er nauwelijks aandacht voor "het ambachtelijke" van het bouwen)
- afzweren van hoogbouw; terugkeer van laagbouw - verzet tegen de kaalslag van oude wijken
- verzet tegen het speculeren door projectontwikkelaars - er was plaats voor experimentele of afwijkende architectuur (delen
van de woning met een lessenaarsdak
dat ook van binnen zichtbaar was (vaak met hout bekleed), "schuin en bruin", de zitkuil
waardoor men in het zitgedeelte lager zat dan de rest van de vloer, grote vides,
de techniek maakte veel mogelijk)
- ontwerpen vanuit een "vlekkenplan" met wijkjes die in een
volgende fase werden ingevuld door architecten of ontwerpteams
- woningbouw werd geconcentreerd in bepaalde groeikernen:
wijken en steden waar heel veel gebouwd werd (zelfs nieuwe steden)
- het woonerf was één van de standaard-oplossingen; alles voor de
huiselijke maat; kleine eenheden werden gekoppeld (aaneenschakeling van kleine
bouwvolumes); de kleinschaligheid drong ook door in allerlei "trappen,
terrassen, balkonnetjes,
uitstulpingen en
inspringingen, uitbundige kapvormen, dakkapellen,
erkers, portieken,
afdakjes, pergola's en uitgebouwde
bergingen"
- de auto werd op het kleinste buurtniveau geweerd (in die tijd was er
gelukkig nog wel voldoende parkeergelegenheid in de nabijheid van de woning;
voor de automobilist vormen deze wijken een echt doolhof (de
tijd van de navigatie-apps was nog lang niet aangebroken)
- fietspaden werden wel overal aangelegd, de fietser kon overal komen
- meer aandacht voor erfgoed, voor de historie van gebouwen en de
betekenis ervan voor de wijk; in
plaats van rücksichtslos te slopen kwam de nadruk te liggen op stadsvernieuwing
(dus niet slopen maar verbouwen en aanvullen)
- resultaat is de zogenoemde Habitat-stedenbouw (woonerf, veel groen,
veel fietspaden en voetgangersgebieden, veel water, ook in deze periode concentratie van
winkels in winkelcentra, dus niet in de woonbuurt; "grootschalige kleinschaligheid")
- het Structuralisme vindt mogelijk
zijn oorsprong in het streven naar kleinschaligheid en menselijke maat
gecombineerd met grotere schaal en stedenbouw; een groot gebouw wordt een
kleine stad; de zogenoemde tweelingfenomenen (klein en weinig enerzijds en
groot en aantal anderzijds) geven een "wetmatige aaneenschakeling van vaak gelijkvormige, aan de menselijke maat gerelateerde eenheden in een niet-hiërarchische structuur met verbindende ruimten voor ontmoeting en sociaal verkeer"
(uit de genoemde pdf)
- het einde van deze periode vormt het begin van het Postmodernisme:
naast het formele karakter (de klassieke elementen) juist speels en vrij, wonderlijke vlakken en hoeken,
kleinschalige attributen om een ontwerp te verlevendigen.
Kritische noot:
- Helaas resulteerden de ontwerpen ook regelmatig in architectonische gedrochten
met alle parkeerplaatsen geconcentreerd op de begane grond en de woningen op de
bouwlaag erboven, waardoor de parkeerverdieping één groot donker hol werd, met
alle gevolgen. Ook werden er drive-in-woningen gebouwd met parkeren op begane
grond van de woning en wonen op de andere verdiepingen, waardoor de tuin niet
meer bij de woonkamer lag. Tegenwoordig zijn er vergelijkbare woningen, met een
afleidende term "terraswoningen", want zelfs architecten ontdekten dat
men bij de drive-in-woningen de directe toegang tot tuin of terras toch wel erg miste.
- Via premieregelingen werd het aanschaffen van een koopwoning ook voor
mensen met lagere inkomens mogelijk. De nieuwe Gemeentegarantie (later NHG)
bood voor
de banken zekerheid dat een openstaande hypotheekschuld bij wanbetaling en
gedwongen verkoop toch voldaan werd (door de overheid). Daardoor werd het kopen
van een woning extra gemakkelijk, ook voor mensen met wat lagere inkomens. (Studie
naar ervaringen met de premiekoopregelingen) Door
het aanspreken van de Gemeentegarantie moest de eigenaar toch vele jaren een
groot deel van zijn schuld afbetalen aan de Gemeente. Dat was slechts een
bijkomstigheidje: de banken hadden immers toch al hun geld binnen.
- Woningen werden steeds duurder. En hypotheekadviseurs beweerden met droge ogen
dat de prijs alleen maar toe zou nemen (en ook hun provisie). Daardoor kon men
zelfs een zogenoemde groeihypotheek nemen wat een extra grote restantschuld gaf
bij al of niet gedwongen verkoop.
De laatste twee aspecten hebben geen band met architectuur maar geven wel aan
dat goede bedoelingen vaak ongewenste neveneffecten hebben.
Differentiatie, en Terugkeer naar rationalisatie (neo-Rationalisme) (1980-1990)
Dit was een periode van recessie, moeilijke economie, financiële tekorten en
daarmee bezuinigingen bij de overheid en privatisering van overheidstaken. Door
de slechte economische situatie was er niet veel te ontwerpen voor architecten.
Iedereen hield de hand op de knip, vooral de overheid (onze overheid heeft nog
steeds niet gehoord van anticyclisch investeren gehoord). Volkshuisvesting hield
niet veel meer in. Noodgedwongen namen veel architecten vaak deel aan prijsvragen,
zelf opgestelde projecten en biënnales waardoor ze ervaring
opdeden en bekendheid verkregen. Door deze vrije inspanningen kreeg men weer
aandacht voor de tekening als artistieke uiting. (Nauwelijks gedwongen in
een keurslijf van een omvangrijk programma van eisen krijg je meer vrijheid en
plezier in je artistieke expressie.)
Volkshuisvesting en het kleinschalige, menselijke van de voorgaande periode
speelden daarom slechts kleine bijrollen bij de nieuwe generatie architecten.
Niet zozeer de jonge veelbelovende architecten zetten zich af tegen de
voorgaande periode, maar vooral de oudere garde moest natuurlijk zijn gal spuien
(zoals Carel Weeber, al was het maar om aandacht te trekken).
Deze "conceptuele vrijheid", gecombineerd met het marktmechanisme
(dat vanaf ca. 1985 toverwoord en afgod was, ook op
de sociale woningmarkt), had verschillende stromingen tot gevolg:
- het (neo)rationalisme terugkeerde in de volkshuisvesting en stedenbouw
(door het marktmechanisme)
- er een veelheid aan architectonische uitingen was (het gewend zijn aan
de artistieke vrijheid zorgde voor differentiatie in architectonisch ontwerp met
uitersten als organische architectuur,
high-tech, memphis).
Kenmerken:
- architecten vinden dat de burger teveel zeggenschap heeft en degraderen de
voorbije periode van de menselijke maat tot "Nieuwe truttigheid"
(bijvoorbeeld Carl Weeber zette zich nogal af tegen woningbouw met aandacht voor
de mens)
- "rationele
stedenbouw" was het antwoord van de architecten: hoogbouw kwam weer helemaal in de
mode als duidelijke tegenhanger van de verwerpelijke menselijke maat (de
architect werd meer een industrieel ontwerper)
- stedenbouw middels geometrische patronen (herontdekking van de
straat als gemakkelijke oplossing voor gezamenlijk gebruik van voetgangers,
fietsers en auto's)
- terugkeer van het platte dak (waardoor te weinig woonruimte overblijft;
zeer onhandig; voor wat extra leefruimte moesten en moeten bewoners tegen veel
extra kosten er een verdiepinkje optoppen)
- goedkope standaardproducten werden gebracht als onderdeel van een
systeemoplossing (goedkope gipsplaatwanden e.d.)
- het experiment mocht vaker in het ontwerp terugkomen.
In 1989 zorgde de nota "Volkshuisvesting in de jaren negentig" voor de
verregaande commerciële insteek van woningcorporaties een paar jaar daarna
(verzelfstandiging van de corporaties, bezuinigingen van de overheid,
nauwelijks bijbouwen van noodzakelijke sociale huurwoningen). Woningbouw moest
aan "de markt" worden overgelaten. We hebben het gemerkt: de
corporaties verkochten huurwoningen om maar aan geld te komen, bouwden dure
woningen om een hogere huurprijs mogelijk te maken om meer geld binnen te
krijgen, het sociale doel was vervaagd en vergeten, woningcorporaties zetten
gemeenschapsgeld in voor dubieuze beleggingen en verloren miljarden (wat later:
slecht geïsoleerde sociale huurwoningen werden verkocht om de kosten van
energiezuinig-maken te vergemakkelijken).
Staatssecretaris Heerma die verantwoordelijk was voor de nota, heeft zich voor
de neoliberale wagen laten spannen en daarmee de sociale woningbouw toen al
verziekt.
Kritische noot:
- Het kapitalisme werd neoliberalisme genoemd om de
aandacht af te leiden van winst en graai-cultuur. De neoliberalen en alle lagen
van de overheid maakten handig gebruik van de recessie om nutsbedrijven e.d. te
privatiseren, er geld voor te krijgen en ook nog eens de burger te laten betalen
voor de BTW die door de privatisering plotseling wél betaald moest worden
(meerprijs ca. 1/5). De
geprivatiseerde nutsbedrijven moesten natuurlijk winst maken die ook weer door de
burger betaald werd.
Het neoliberalisme staat voor het maximaliseren van individuele en commerciële
vrijheid. Het blijkt dat vrijwel uitsluitend ondernemers en aandeelhouders
profiteren van de chaos die ontstaat door die "vrijheid" en dat de
burger en vooral de arme burger het slachtoffer wordt van deze economische en
politieke stroming. Elk streven van "de overheid" om die zelfgeschapen
commerciële vrijheid te bedwingen wordt door neoliberalisten als totalitair
ervaren. Politici zijn blijkbaar te zwak en te zelfzuchtig of laf (na de
politiek moet men immers weer een baan zien te krijgen) om daar iets tegen te
doen. De Europese Unie is een broeiplaats en baken van die extreme vorm van
commerciële vrijheid waardoor vooral de armere burger wanhopig wordt.
Milieuorganisaties mogen wel meespelen op dat toneel, waarschijnlijk omdat de
milieulobby meewerkt aan de door neoliberalen zo gewenste maatschappelijke
chaos. (Met steun van de verregaande milieumaatregelen loopt de maatschappij
vast en zijn burgers helemaal gevangen in het Kafkaiaanse systeem, gegijzeld in
krankzinnige regels.)
Het verbod om buiten de steden te bouwen, dat bijna ongemerkt in de regelgeving
is beland (of in ieder geval door gemeenten en provincies heilig is verklaard), zorgt nu nog steeds voor enorme problemen met
de woningbouw (2024). Voor meer tenenkrommers: GroenLinks
en de dwingelandij.
Kritische noot:
De overheid was inmiddels van mening dat de diensten-economie meer banen
zou opleveren dan de maak-industrie. Helaas bleek dat pure onzin. Een tijdje
later zou blijken dat Duitsland met zijn maak-industrie floreerde terwijl
Nederland veel werklozen kreeg en het ook nog eens moest doen met veel te weinig
handwerkmensen.
Kritische noot:
In de periode Post 65 is ontzettend veel gebouwd en helaas zijn er ook
ontzettend veel slechte gebouwen neergezet. Bewaren van een aantal van die bouwfysisch
en esthetisch ondermaatse gebouwen is bouwhistorisch
begrijpelijk, maar voor een leek eigenlijk vooral als afschrikwekkend beeld voor het nageslacht. Soms lijkt het of erfgoedmensen geen
werkelijk oude gebouwen, fabrieken of cultuurlandschappen meer
hebben om te onderzoeken en richten zij hun aandacht daarom maar op het recent
gebouwde: de angst dat alles wat kort geleden gebouwd is ook gesloopt wordt,
wordt soms enigszins overdreven.
Bij de term Post 65 staat "post" voor "na" (zowel in het Engels als
het Latijn).