Rieten
daken, schilderachtige erkers, spectaculaire
schoorstenen en kozijnen
met een kleine ruitverdeling waren de belangrijkste kenmerkende eigenschappen van de
landhuizen en boerderijen van
architect Tijmen-Jan Loggers
(1900-1984).
Loggers legde zich toe op landhuizen voor beter gesitueerden. Loggers
legde de nadruk op een goede technische afwerking, degelijke
materialen en vooral geluidwerende maatregelen. Platte daken en grote
glasoppervlakken vond hij in het Nederlandse klimaat onpraktisch.
Loggers' werk was in Nederland uniek want andere architecten
gebruikten op z'n hoogst wat elementen uit de cottagestijl. Andere
architecten uit Loggers' tijd hielden zich bezig met o.a. de
Amsterdamse School. Rond 1900 werden sommige landhuizen ook
wel voorzien van kenmerken van de Art
Nouveau (Jugendstil). De Cottagestijl ontstond in Engeland door de samenwerking van de
architecten R. Norman Shaw (1831-1912) en Eden Nesfield (1835-1888).
Zij maakten deel uit van de Cranbrook kunstenaarskolonie, 19e-eeuwse
genreschilders voor wie de cottages en inwoners van Kent model
stonden. Het werk van Shaw en Nesfield werd beïnvloed door de
stijlkenmerken van de plattelandscottages voor arbeiders. Zij waren de
eersten die deze stijl toepasten voor huizen voor beter gesitueerden.
Kenmerkend voor de Cottagestijl zijn:
- een eenheid van plattegrond en opstanden, aangepast aan de ligging in de
omgeving
- erkers, balkons, loggia's
in alle
maten en soorten; de erkers soms over twee verdiepingen (vóór 1870 waren erkers
zeldzaam)
- gebruik van natuurlijke materialen uit de omgeving, zoals een rieten
dak en baksteen (bij voorkeur
een handvormbaksteen)
- ramen met roeden