Volkshuisvesting
is door de overheid gestuurde (gesubsidieerde), "verantwoorde" huisvesting voor grote
groepen inwoners.
In de beginperiode dat de overheid de huisvesting van burgers in goede banen
probeerde te leiden is de doelgroep vrijwel uitsluitend de minder
draagkrachtigen. Vandaar de term "sociale woningbouw", zonder
winstoogmerk verhuren aan mensen die zelf geen woning kunnen kopen.
"De eeuw van de Volkshuisvesting begint met
de woningwet van 1901 die kwaliteitseisen aan de bouw stelde en
financiering bood aan gemeentes en woningbouwcorporaties. De wet
was een reactie op de ellendige toestanden in de arbeiderswijken
aan het einde van de negentiende eeuw. Er was een groot gebrek
aan goede woningen. Na een trage start met veel aandacht voor de
indeling van de woning kwam de bouw eind jaren 1910 goed op gang.
In de jaren 1920 had de architect grote invloed op de sociale
woningbouw en dat leverde veel prachtige projecten op."
Waarom is sociale woningbouw (volkshuisvesting) ontstaan?
- Veel mensen zijn arm (door chronische ziekte, weduwschap, dronkenschap e.d.).
- Veel arme gezinnen zijn groot of zeer groot (tot midden 20e eeuw had 1/3 van de
gezinnen 3 tot 5 kinderen en 1/3 zelfs 6 tot 9 kinderen). Vaak wonen er 6 tot 10
gezinsleden in een woninkje van 50 m2.
- Geldverstrekkers willen veel zekerheden als ze geld uitlenen, dus alleen de
rijkeren kunnen een eigen huis kopen.
- Er zijn te weinig woningen voor woningzoekenden, vooral goedkope woningen in
de steden waar veel arbeidskrachten door de Industriële Revolutie naar toe zijn
gegaan.
- Er zijn velen die het volk willen verheffen, uit humanitaire overwegingen of
om de eigen status te verhogen. Men wil het volk verheffen. Door betere woningen zou het volk
zelf ook "beter" worden...: betere gezondheid door minder tocht en kou
en schimmels en door betere slaapplaatsen, meer licht en lucht in de woning,
betere scholing door basisonderwijs dichtbij, betere voeding door scholing en
door het zelf telen in je tuin, minder dronkenschap, minder zedendelicten, meer
kunst en literatuur).
- Als het volk wat meer "verheven" is, is het ook meer tevreden en is
er minder tegenwerking in de maatschappij (hoopt men).
Voor een specifieke locatie kunt u de historie bezien via de TopoTijdreis
(vanaf 1815).
Geschiedenis van sociale woningbouw en volkshuisvesting:
Op het land zijn er altijd wel plaggenhutten e.d. geweest als zeer sobere
en natte "woning" én de "eigenaar" / landarbeider moest hem
wel zelf bouwen en ervoor zorgen: het is geen door organisaties gestuurde sociale woningbouw.
Hofjes zijn een vroeg voorbeeld van sociale woningbouw, vooral door de hulp van rijke adel en burgers. Doel was goed te
doen voor armen en weduwen, met als naastliggend doel status te veroveren of,
ondanks veel egoïsme in handel en samenleving, een plekje in de hemel (denk
ook aan aflaten).
Vanaf midden 19e eeuw: industrialisatie (in de stad), trek naar de stad,
krottenwijken, particuliere woningbouwvereniging op basis van religie
Fabrieken hebben arbeiders nodig, de industrialisatie (Industriële
Revolutie,
grote industrieën, mechanisatie) heeft toch wel veel arbeiders nodig, fabrieken in de stad
(woningen en fabrieken naast elkaar zodat de industrie-arbeiders snel op hun
werk zijn).
Arbeiders verhuizen naar de stad waar de fabrieken staan,
bevolkingsdichtheid van de stad veel groter, stapelbouw 3-5 lagen,
hoge huren.
Slechte woonomstandigheden
in de steden (grote gezinnen in kleine krotten en andere
donkere huisjes met weinig mogelijkheden voor hygiëne), veel ziekten
(cholera-epidemieën). "Van ondergrondse riolering, stromend water, frisse bedden of badkamers
was nog geen sprake."
Arbeiderswoningen
(kleine eengezinswoningen) in dorpen en sommige landelijker
gebieden, maar ook hier geen echt goede woonomstandigheden.
Sociale onrust is het gevolg, met de wens arbeiders beter te huisvesten tegen
een lagere huur (sociale mentaliteit maar ook omdat de arbeiders dan minder ziek
werden en het werk konden blijven verrichten).
1852: "Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse" was de eerste
Nederlandse woningbouwvereniging.
Particuliere woningbouwverenigingen ontstaan, vaak op basis
van het geloof (katholieken, hervormden,
gereformeerden e.d., ieder zijn eigen vereniging waar je bij aangesloten moest
zijn).
Rug-aan-rug-woningen worden vooral in de 19e eeuw gebouwd voor
de arbeidersklasse: door de geringe grondoppervlakte, de vele gemeenschappelijke
muren, de zeer beperkte voorzieningen en de slechte bouwkundige uitvoering zijn
deze huisjes goedkoop te bouwen. Door de vele blinde
muren en de hoge stedelijke dichtheid treedt er weinig zonlicht in
de kleine rug-aan-rug-woningen en is de natuurlijke
ventilatie ronduit slecht; de woningen zijn "donker en
bedompt". Omdat het vaak rijtjes woningen zijn, is meestal alleen de voorgevel van ramen voorzien.
Hedendaagse rug-aan-rug-woningen hebben de voordelen:
- de bouwkosten zijn lager dan bij normale rijtjeshuizen (minder grond nodig, veel gemeenschappelijke
muren)
- de woningen voldoen aan BENG of ENG, (Bijna) Energie
Neutraal, met voldoende lichttoetreding en goede ventilatie.
1880-1935: Fabrieksdorpen en particuliere tuindorpen,
diverse sociale voorzieningen
Vanaf ca. 1882 ontstaan in Nederland de fabrieksdorpen: verlichte ondernemers bouwen woningen voor hun arbeiders.
"De fabrieksdorpen laten een hang zien naar de vermeende geborgenheid van de dorpse samenleving van weleer: laagbouw
aan pleintjes, hofjes en gebogen straten, soms met een rieten kap om de illusie compleet te maken. Grote tuinen bieden de
arbeiders – heel praktisch – ook gelegenheid om zelf groenten en aardappelen te kunnen
verbouwen [moestuinen]."
Agnetapark in Delft (1882) voor arbeiders van de Gist- en Spiritusfabriek met
woningen voor de arbeiders, park (architect park is L.P. Zocher) en verdeeld
over een aantal jaren: brei- en naaischool, bewaarschool, gymnastiek- en schermvereniging, manufactuurwinkel en Coöperatieve
Parkwinkel, kegelclub, handboogschuttersclub, biljardclub, gymnastiekvereniging,
schietvereniging en in 1930 huishoudschool (met dank aan Wikipedia
Agnetapark).
Onder meer het Agnetapark heeft tot de latere gemeentelijke tuindorpen geleid.
De eigenaren van de weverij-fabriek gebroeders Salomonson bouwen in
Nijverdal voor hun arbeiders woningen en regelen ook diverse sociale voorzieningen voor de
fabrieksarbeiders: ziekenfonds (door de arbeiders zelf betaald), fröbelschool, eigen muziekkorps, coöperatieve winkel,
bibliotheek enz.
Andere voorbeelden van particuliere tuindorpen:
- in Engeland: Port Sunlight voor arbeidersvan de zeepfabriek Sunlight, naar het
voorbeeld van het Agnetapark in Delft.
- tuindorp 't Lansink in Hengelo (vanaf 1910) voor arbeiders van de
machinefabriek Stork.
- het Batadorp in Best (1934) voor arbeiders van de Bata schoenenfabriek.
1902: Woningwet met eisen voor
woningen
1910-heden: Gemeentelijke woningbedrijven, nieuwe wijken, woonblokken, gemeentelijke tuindorpen
1902 Engeland: Ebenezer Howard: "Garden cities of to-morrow" (1e versie van 1898): denkbeelden over landhervorming, ideale steden, sociale
experimenten, tuindorpen van industriëlen, het voorstel is zelfstandige
tuinsteden voor hoogstens 30.000 inwoners, omringd door landelijk gebied: wonen
én werken in de stad.
1902: Woningwet: zorg voor huisvesting is taak van de overheid, maar wel
overlaten aan gemeenten. De particuliere woningbouwverenigingen zijn het gevolg
van de vrije-markt-gedachte van liberalen, katholieken, hervormden e.d. in de
19e eeuw. Echter, "de 'eilandjes in de krottenzee' die zij tot stand
brengen, zijn volstrekt onvoldoende om de groeiende groep laagbetaalde arbeiders aan een fatsoenlijk huis te helpen."
Gemeenten bepalen de bouwactiviteit en het
eisenpakket voor de woning (gezondheid, licht en lucht), kopen grond op of maken dat vrij voor
woningbouw en maken uitbreidingsplannen.
"Dat optreden houdt wel typisch Nederlandse trekjes. De Woningwet maakt de volkshuisvesting weliswaar tot een
'zaak van het Rijk', maar wijst gemeenten aan als eerste uitvoerder. Zij worden vervolgens geacht
'het particuliere initiatief' alle ruimte te bieden.
De overheid regelt dus uitdrukkelijk niet zelf de volkshuisvesting, zoals bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk."
"In feite blijft het basisprincipe van de Woningwet (goedkoop geld voor goedkope en goede
woningen) gedurende de hele twintigste eeuw overeind."
Maar woningbouwverenigingen laten het afweten
woningen te bouwen voor de allerarmsten, dus nemen gemeenten het initiatief met gemeentelijke
woningbedrijven. "Pas na 1910 begint de bouwproductie van woningwetwoningen op gang te komen, waarbij gemeenten vanaf 1915 – meer dan
de bedoeling was – een belangrijk aandeel in deze productie zelf uitvoerden."
In deze periode worden arbeidershuisjes gebouwd (begane grond plus zadeldak, zolder is slaapverdieping)
gebouwd, maar meestal door particuliere bouwers.
1914-1918:
De Eerste Wereldoorlog zorgt voor een bijna-stilstand van de bouwproductie
door een tekort aan materialen. De ontwerpen uit die tijd worden grotendeels
pas na de oorlog fysiek gestart.
Voorbeelden van vroege gemeentelijke tuindorpen:
- tuindorp Heijplaat in Rotterdam Charlois (1914, architect Baanders)
- tuindorp Vreewijk in Feijenoord (1916, architecten Granpré Molière, J.H.
Roos e.a.)
Stedelijke
woningbouw: woonblokken, complexen met woningen, baksteen, Gesamtkunstwerk.
Voorbeelden
van woonblokken:
- wijk Spangen, Rotterdam (1920, architect o.a. Michiel Brinkman): stedelijke woningbouw:
verhoogde woonstraat, complex woningen met zeer brede galerij op de 2e verdieping en maisonnette op
begane grond
- het Schip, Amsterdam (1919, architect M. de Klerk): stedelijke woningbouw,
Amsterdamse School.
Naast uitbreidingsplannen
ook "nodig" (1921): bestemmingsplannen,
schoonheidscommissie,
welstandscommissie (helaas hebben die commissies ook zeer vaak
en hardleers de eigenaren tegengewerkt bij de bouw die normaliter toegestaan
wordt).
Woonopzichteressen, een soort sociale werksters, zijn sociaal
gemotiveerd en actief betrokken bij de bewoners. De woonopzichteressen hebben als voorbeeld de Engelse
Octavia Hill. Octavia Hill wil de armoede verlichten, het volk goede huisvesting
geven en pleit voor open ruimtes met groen (zij was bevriend met John Ruskin, de
ontwerper/ambachtsman die de gevolgen van de industrialisatie zag en één van
de grondleggers was van de Arts-and-crafts-beweging).
1920-heden: Woonscholen voor
probleemgezinnen, Skaeve Huse
Wanneer een gezin zich echt niet kan of niet wil passen in de
samenleving, dan komt dat
in een soort heropvoedingskamp terecht (later woonschool genoemd) zoals Zeeburgerdorp
in Amsterdam (1918 barakken, 1926 speciaal dorp) en het Kerkwegcomplex in Utrecht (1925).
Een gezin wordt naar zo'n woonschool gebracht al het "oordeel" is:
- ontoelaatbaar, ofwel het gezin kan niet uit de armoede komen (het gezin
wil uit de armoe komen, maar kan het simpelweg niet)
- onmaatschappelijk, ofwel het gezin kan het ongewenste gedrag
(nog) niet beëindigen (door dronkenschap, geestesziekte, invaliditeit of
weduwschap?)
- asociaal, het gezin wil het onmaatschappelijke gedrag niet beëindigen
(onverbeterlijken).
Het gaat dus ook om gezinnen waarvan de ouders (vooral de vader meestal)
veroordeeld zijn als
gevolg van "diefstal / oplichting / verduistering / mishandeling / belediging van
een ambtenaar in functie (!), dronkenschap, bedelarij, zedendelict,
verwaarlozing kinderen, overtreden leerplichtwet".
De woonscholen zijn vergelijkbaar met de strafkolonie Veenhuizen voor bedelaars en landlopers,
maar ook voor gezinnen en wezen. (De woonschool is in feite het buurthuis / de school die in het speciale wijkje
stond.)
De wat al te idealistische opvatting dat asocialen in gewone buurten
moeten worden gehuisvest, is duidelijk en terecht een mislukking geworden: de softe
"deskundigen" willen altijd het allerbeste in de mens zien (en
de buurt moet de problemen maar oplossen), maar zijn blind voor de realiteit.
De woonscholen bestaan daarom eigenlijk nog steeds, maar nu in de vorm van Skaeve
Huse, containerwoningen en laatstekanswoningen. Skaeve Huse is een
bijzondere vorm van wonen voor mensen die steeds overlast geven; er is
verplichte, intensieve begeleiding en 24/7 toezicht en beheer. De hulp kan
bestaan uit: "begeleiding bij zelfstandig wonen (koken, schoonmaken), budgetbeheer, dagbesteding, hulp bij verslaving, therapie, hulp van het wijkteam".
Skaeve Huse kunnen een dorpje van modulewoningen
vormen.
1925-1945:
Crisis en oorlog, terugval in sociale woningbouw, "jaren-1930"
woningen
De crisis- en oorlogsjaren geven een terugval in sociale woningbouwte zien en pas
in de jaren 1950 komt de productie weer op gang.
"In de loop van de jaren twintig bouwt de regering de steunmaatregelen voor woningwetbouw in hoog tempo af en krijgt de
particuliere bouw weer de wind in de zeilen".
Het bouwen van woningen is voor particulieren, wat onder meer resulteert in duurdere "jaren-1930"
woningen: strokenbouw (rijtjesjuizen in straten evenwijdig aan elkaar),
ruime woningen (niet eens zoveel woonoppervlakte echter), kamers en-suite,
voor stedelijke begrippen vaak een forse tuin.
Hoogbouw (eerste woningenflat hoogbouw, galerijflat) is vooralsnog
experimenteel, staalskelet, centrale verwarming (Bergpolderflat, 1934,
architecten W. van Tijen, J.A. Brinkman, L.C. van der Vlugt, foto verderop).
In de oorlog worden veel woningen verwoest en zijn er nauwelijks
materialen beschikbaar voor nieuwbouw.
1950-1965: Wederopbouw, tekort aan
woonruime, bevolkingsexplosie, rijtjeshuizen en woonflats van 3-4 lagen, revolutiebouw
(snel en goedkoop)
Vóór 1950 wordt weinig gebouwd omdat er nog steeds een tekort
aan materialen is.
Soms
zijn er experimenten om met minder materiaal kleinere woningen
te bouwen, zoals de duplexwoningen
waarvan er nog vele bestaan.
Ook
zijn er concepten voor eenvoudige systeembouw (prefab betonnen
elementen).
De term Wederopbouw staat voor het herstellen van tijdens de oorlog
beschadigde gebouwen en het verder opbouwen van Nederland.
Door de Tweede Wereldoorlog was er een tekort aan woonruimte
(door bombardementen en ontbreken van materialen en dus van nieuwbouw) en na
de oorlog was er de bevolkingsexplosie, de
"baby-boomers").
De Wederopbouw-woningbouw van de jaren 1950 en 1960 kenmerkt zich nog wel door
tekorten aan materiaal maar ook door
standaardisatie en een hoge productie (revolutiebouw). In deze periode heeft het
productieproces grote invloed op de volkshuisvesting met als
resultaat saaie, lange straten met dezelfde soort woningen.
Er worden her en der wel
arbeidershuisjes (begane grond plus zadeldak, zolder is slaapverdieping)
gebouwd, meestal door particulieren.
De
Wederopbouw kent een enorm aantal rijtjeshuizen (rijtjeswoningen, soms
tussenwoningen)en vooral in de steden woonflats
(stapelbouw) van 3-4 lagen (zonder lift).
Rijtjeshuizen worden nog steeds gebouwd. Rijtjeshuizen komen
niet uitsluitend in Nederland voor, maar er zijn er hier wel ontzettend veel
gebouwd (een Australiër stond versteld van dit verschijnsel, maar positief ook
van de stiptheid van de stadsbussen.).
Post-65 (1960-1990)
De term Post-65 heeft betrekking op de periode 1960-1990 waarbij vooral te denken
is aan:
scheiding werken / wonen / recreatie, groeikernen, slaapsteden,
winkelcentra, industrieterreinen, woonerven, bloemkoolwijken,
meubelboulevards, kantoorparken, stadsvernieuwing,
nieuwe truttigheid, rationale stedenbouw.
De Post-65-periode is onderverdeeld in 1960-1970, 1970-1980 en 1980-1990. Deze
perioden worden hieronder behandeld en zijn integraal opgenomen in het artikel
over Post-65.
Jaren 1960-1970: Voortgaande groei na de Wederopbouw,
kaalslag van oude wijken, stadsuitbreidingen, groeikernen, hoogbouw, galerijflats
Kaalslag van oude wijken en
tussen de overblijvende stedelijke laagbouw worden plompverloren hoge kantoorgebouwen geperst
(Utrecht Hoog Catharijne).
Weinig of geen aandacht voor historie van gebouwen.
De architect was stedenbouwkundige of werkte hier nauw mee samen. De
bouw vindt plaats in samenspraak met projectontwikkelaars
(de nieuwe groep graaiers, waardoor de huizen duurder worden).
Massa-woningbouw door hoogbouw en galerijflats (betrekkelijk
veel hoogbouw en weinig lage bouw). Dat overheid, projectontwikkelaars en
architecten zich tot deze vorm van woonkazernes leenden, blijft een groot mysterie.
Rechtsboven een grafiek met het aantal appartementen per jaar. Voordelen van hoogbouw:
- veel woningen op klein grondvlak (hoogbouw immers)
- veel groen eromheen (vrij forse minimale afstand tussen de hoge gebouwen). Nadelen van hoogbouw:
- geen menselijke maat, vervreemding (je voelt je minuscuul in de grote en
gelijkvormige nieuwe wereld, letterlijk en figuurlijk afsluiten van de
buitenwereld)
- vereenzaming (veel minder contact met buren dan door architecten en overheid
voorgeschoteld)
- geluidsoverlast (de meeste appartementen hebben 8 omringende appartementen,
veel mensen die 's nachts herrie maken)
- verval in beschaving, baldadigheid, lastig vallen, drugs, misdaad ('s avonds
durft men de straat niet op, liften worden vaak kapot gemaakt, werkloosheid,
andere culturen)
- getto-vorming (zeker als er één soort mensen in de hoogbouw wordt
geplaatst).
Stadsuitbreiding in nieuwe wijken bij grote steden (hoogbouw in
Amsterdam Bijlmer, Rotterdam Ommoord, Utrecht Overvecht).
Stadsuitbreiding in groeikernen bij gemeenten in de buurt van
grote steden (Capelle aan den IJssel bij Rotterdam, Zoetermeer bij Den Haag,
Nieuwegein bij Utrecht, Almere bij Amsterdam).
Jaren 1970-1980: Verzet tegen hoogbouw, aandacht voor de menselijke maat,
groeikernen, nieuwe bouwvormen en woonvormen, woonerven, bloemkoolwijken, fietspaden, veel groen
De reactie op de hoogbouw en stadsuitbreidingen komt in de jaren 1970, als er weer meer aandacht
is voor architectonische
kwaliteit en een bepaalde vorm van inspraak van de bewoners
(vaak mag de koper de kleur van de keukentegeltjes bepalen, of een dakkapelletje
o.d., over de zogenoemde participatie wordt wel veel gesproken maar ze reikt
zelden verder). De overheid bepaalt hoeveel er gebouwd wordt. Voor huurwoningen
bepaalt de woningcorporatie wat er gebouwd wordt.
Menselijke maat (bewonersparticipatie;
afscheid van anoniem wonen, eenvormigheid, eindeloze herhaling; de plaats van de
auto wordt ondergeschikt; om de top-down-benadering wat te verzachten komen er
multidisciplinaire ontwerpteams waarin ook sociologen zitten; wonderlijk genoeg
was er nauwelijks aandacht voor "het ambachtelijke" van het bouwen).
Afzweren van hoogbouw; terugkeer van laagbouw.
Verzet tegen de kaalslag van oude wijken.
Verzet tegen het speculeren door projectontwikkelaars.
Woningbouw wordt ook nu geconcentreerd in bepaalde groeikernen:
wijken en steden waar veel gebouwd wordt.
De
onmenselijke hoogbouw-blokken van de Bijlmermeer worden in deze periode nog
gebouwd, maar zijn duidelijk ontworpen in de voorgaande periode.
De bloemkoolwijk is een favoriet bij gemeente en architecten
(een woonwijk met plattegronden als een verticaal
doorgesneden bloemkool): duidelijke hoofdstructuur (op de kaart, niet als je een
huis zoekt), veel straten in een lus, doodlopende straten, veel groen, geen
duidelijk onderscheid tussen trottoir en weg. In deze tijd was er nog geen
smartphone en dus geen met navigatie-app en moest je niet verdwalen in zo'n
wijk...
Het woonerf is één van de
standaard-oplossingen: het buurtgevoel is belangrijk, de auto is hier te gast (stapvoets
rijden). nadruk ligt op wonen en spelen, alles voor de
huiselijke maat, kleine eenheden worden gekoppeld (aaneenschakeling van kleine
bouwvolumes), de kleinschaligheid dringt ook door in allerlei "trappen,
terrassen, balkonnetjes,
uitstulpingen en
inspringingen, uitbundige kapvormen, dakkapellen,
erkers, portieken,
afdakjes, pergola's en uitgebouwde
bergingen".
Fietspaden werden wel overal aangelegd, de fietser kon overal komen.
In
plaats van rücksichtslos te slopen kwam de nadruk te liggen op stadsvernieuwing
(dus niet slopen maar verbouwen en aanvullen); meer aandacht voor erfgoed.
Resultaat is de zogenoemde habitat-stedenbouw (woonerf, veel groen,
veel fietspaden en voetgangersgebieden, veel water, ook in deze periode concentratie van
winkels in winkelcentra, dus niet in de woonbuurt; "grootschalige kleinschaligheid").
Door stadsvernieuwing wordt een deel van de stad of wijk
gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw (zie verderop).
Architecten vinden dat de burger teveel zeggenschap heeft en degraderen deze periode van de menselijke maat tot "Nieuwe truttigheid"
(bijvoorbeeld Carl Weeber zet zich nogal af tegen woningbouw met aandacht voor
de mens).
Er
wordt geëxperimenteerd met nieuwe bouwvormen of nieuwe
woonvormen:
. kubuswoningen
(dubbel grondgebruik) Helmond
(1974) en later Blaak Rotterdam (1982) (architect Piet Blom)
. HAT-woningen, kleinere woningen voor alleenstaanden of twee
personen (Huishouden voor Alleenstaanden of Twee personen) zoals de straten Castor
en Pollux in Berkel en Rodenrijs (ca. 1973)
. bolwoningen (architect D.
Kraeijkamp, ontworpen in de jaren 1970 maar gebouwd 1985).
Jaren 1970-heden:
Stadsvernieuwing, sloop / nieuwbouw, renovatie, optoppen en gelijktijdig renoveren
Stadsvernieuwing is tweeledig: enerzijds sloop en nieuwbouw en
anderzijds verbouwen en aanvullen.
Sloop en nieuwbouw. Een deel van stad, wijk of dorp wordt gesloopt om plaats te maken voor
nieuwbouw. In eerst instantie worden probleemwijken
(achterstandswijken) gesloopt en werden de bewoners naar een nieuwe wijk
gedirigeerd. Veel inwoners van de wijk Rotterdam Crooswijk vinden een mooie
nieuwe woning in de volledig nieuwe wijk Zevenkamp aan de rand van Rotterdam
(die daarmee meteen een bepaald stempel krijgt). In de nieuwbouw van Crooswijk
vonden anderen en deels ook de oude inwoners een nieuwe woning.
Renovatie (verbouwen en aanvullen). Omdat de inwoners niet zo gecharmeerd waren van
stadsvernieuwing waarbij veel
mensen "gedeporteerd" worden, wordt later de aandacht gericht op niet slopen maar
renovatie (verbouwen en aanvullen), dus meer aandacht voor het
bestaande, voor het dorpskarakter en voor erfgoed.
Bij dit onderdeel behoort ook het soms zelfs wat grootschaliger optoppen en gelijktijdig renoveren
van bestaande half-hoogbouw met als doelen (er komt immers extra geld binnen
door de toegevoegde woningen):
- meer woonruimte (meer woningen)
- energiezuinig maken
- verbeteren uitstraling.
Jaren 1980-1990: Volkshuisvesting houdt niet veel meer in, bouwen voor de
beter-bedeelden, koopwoningen met premie, rationale stedenbouw, hoogbouw,
woningbouw weer aan de markt, woningcorporaties verrijken zichzelf
Dit is een periode van recessie, moeilijke economie, financiële tekorten en
daarmee bezuinigingen bij de overheid en privatisering van overheidstaken. Door
de slechte economische situatie is er niet veel te ontwerpen voor architecten.
Iedereen houdt de hand op de knip, vooral de overheid (onze overheid heeft nog
steeds niet gehoord van anticyclisch investeren gehoord). Volkshuisvesting
houdt niet veel meer in.
De nadruk ligt op koopwoningen, wel vaak geholpen met premies
van de overheid.
Voor de armere bevolking wordt niet veel gebouwd.
Rationele stedenbouw keert terug in de volkshuisvesting en stedenbouw
(door het marktmechanisme): hoogbouw
komt weer helemaal in de
mode als duidelijke tegenhanger van de verwerpelijke menselijke maat (de
architect wordt meer een industrieel ontwerper).
Stedenbouw middels geometrische patronen (herontdekking van de
straat als gemakkelijke oplossing voor gezamenlijk gebruik van voetgangers,
fietsers en auto's).
Goedkope standaardproducten worden gebracht als onderdeel van een
systeemoplossing (goedkope gipsplaatwanden e.d.).
De woningnood én de leegstand van panden in de centra van
steden leiden tot kraakacties. Helaas werden door de losgeslagen
krakers veel panden daardoor ernstig beschadigd. Het kraken is mogelijk wel een
kleine aanzet geweest om leegstaande panden te slopen en er woningen voor te
bouwen. Omdat de prijs van woningen steeds hoger werd, werd er veel met
woningen gespeculeerd, wat de prijs en (tijdelijke) leegstand nog verder
opdreef.
1990-heden:
Commerciële insteek van woningcorporaties brengt miskleun overheid boven
tafel
Woningcorporatie Vestia en vele andere
woningbedrijven staan in het hemd
In 1989 zorgt de nota "Volkshuisvesting in de jaren negentig" voor de
verregaande commerciële insteek van woningcorporaties een paar jaar daarna
(verzelfstandiging van de corporaties, bezuinigingen van de overheid,
nauwelijks bijbouwen van noodzakelijke sociale huurwoningen). Woningbouw
moet
aan "de markt" worden overgelaten. We hebben het gemerkt:
- corporaties verkopen huurwoningen (om maar aan geld te komen)
- bouwen juist dure
woningen om een hogere huurprijs mogelijk te maken (om meer geld binnen te
krijgen)
- woningcorporaties zetten
gemeenschapsgeld in voor dubieuze beleggingen en verliezen miljarden (wat later:
slecht geïsoleerde sociale huurwoningen worden verkocht om de kosten van
energiezuinig-maken te vergemakkelijken)
- directeuren en medewerkers verdienen ridicuul veel (er is geen
overheidscontrole meer!)
- het sociale doel is vervaagd en wordt vergeten.
Kritisch noot:
Staatssecretaris Heerma die verantwoordelijk is voor de nota, heeft zich voor
de neoliberale wagen laten spannen en daarmee de sociale woningbouw toen al
verziekt.
Jaren 1990-2005: Vinex-wijken, volledig nieuwe wijken aan de rand van de
steden, ook binnenstedelijke nieuwbouw of sloop en nieuwbouw, groene dwang (niet meer in het platteland bouwen)
Deze periode wordt gekenmerkt door de zogenoemde Vinex-wijken:
- volledig nieuwe wijken aan de rand van bestaande steden
- een verscheidenheid aan soorten woningbouw - bescherming van de open gebieden door verdergaande verstedelijking uitsluitend
te concentreren rond bestaande steden en in bestaande steden
(later nog veel verder doorgevoerd in de groene
dwang)
- beperken van de leegloop uit de steden
- beperken van de automobiliteit.
De term Vinex heeft een wat negatieve klank gekregen omdat het volkomen nieuwe
wijken waren, dus vrij kaal, vrijwel allemaal nieuwbouw (op een enkele bewaarde boerderij na).
Naast de Vinex-locaties wordt in deze periode ook binnen de stad
veel nieuw gebouwd, vaak op gebieden waar fabrieken o.d. stonden.
Tegenstroming
door casco-bouw (goedkoper gekocht maar wel zelf afwerken) en cataloguswoningen,
"stromingen" nog steeds actief zijn.
Jaren 1995-heden: dorps karakter, retro-architectuur, kleinschalig,
verschillende bouwstijlen en bouwhoogten, grachten en groen, géén scheiding
wonen / werken / recreëren, voetgangersgebieden, new-urbanism
Het dorpse karakter komt tot uiting
door:
Kleinschaligbouwen in veel verschillende bouwstijlen
Retro-architectuur (van de 17e eeuw tot de 30-jaren-stijl
van de 20e eeuw):
- vaak grachtenpanden
- verschillende nokhoogten
- verschillende dakvormen (de ene nok evenwijdig aan de straat, de nok van het
huis ernaast dwars daarop)
- verschillende gevels
- verschillende baksteenkleuren (diverse kleuren of geverfde stenen in donker of
juist licht)
bij voorkeur gecombineerd met het in- en uitspringen van gevels t.o.v. rooilijn
Vaak verschillende bouwhoogte (geeft een levendiger beeld en
doet denken aan "historisch zo gegroeid", net als bij de afwijkende
rooilijnen (denk ook aan de halfhoogbouw met "Zaanse huizen" in Zaanstad,
foto verderop)
Een centraal plein.
Veel grachtenen veel groen ("blauw en
groen").
Geen scheiding van wonen, werken en recreëren (zoals in de tijd
van de slaapsteden waar overdag niets te doen is en de werksteden waar 's avonds
de leegte heerst).
Veel voetgangersgebieden.
Huur- en koopwoningen, lage woningen en appartementen door elkaar.
Jaren 2005-2008: Focus op dienstverlening
i.p.v. techniek, opnieuw een trek naar de stad, woningnood is blijvend,
nutteloze adviesorganen
De overheid is van mening dat Nederland zich niet moet concentreren
op techniek maar op dienstverlening. Dat houdt in dat er steeds meer vrij
nutteloos kantoorpersoneel komt. Omdat de banken en andere dienstverleners
vooral in de steden van de Randstad zijn gevestigd, is er opnieuw een trek naar
de steden.
De woningnood is blijvend omdat er niet voldoende wordt gebouwd. Zowel de
hypotheek als de huurprijzen zijn te hoog voor veel mensen.
De wachttijden voor een huurwoning zijn extreem lang. Huurders
die meer verdienen mogen toch in een goedkope huurwoning blijven, dus de doorstroming
is gering.
Kritische
noot:
Het blijkt dat er in deze periode door de overheid veel nutteloze rapporten
worden geschreven. De nota Wonen in de 21ste eeuw staat bol van de
zinloze teksten als:
- "de overheid wil vooral keuzevrijheid en zeggenschap bevorderen als zij de burger
in het middelpunt zet", dus gewoon nietsdoen, alles overlaten aan de markt,
wat is nieuw?
- "keuzevrijheid houdt ook verantwoordelijkheid in, naast rechten hebben burgers ook plichten, zoals een goed nabuur te zijn, de
omgeving schoon te houden en geen eigen rechter te spelen"; dit is gewoon
gezever waar je helemaal niets mee opschiet.
Ja, wat wil je als de
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) zo'n fancy maar
nutteloze nota schrijft. Deze raad is naar eigen zeggen een "onafhankelijk en strategisch
adviesorgaan". Een normaal mens noemt zo'n orgaan overbodig, vertragend, duur,
werkverschaffing voor nutteloze duurbetaalde ambtenaren en inhuur. Zulke
organen ontstaan in een tijd dat bestuurders zelf geen visie en geen strategie
hebben, hoewel dat vaak een smoes is om niets te veranderen
(je zegt als bestuurder eerst "er volgt een onderzoek" en een jaar
later "de nota komt er spoedig aan" en weer een jaar later
"er is nogal wat weerstand, we moeten er eens goed over praten").
Overheid,
doe eens iets aan de woningbouw in plaats van erover te zeveren!
Jaren 2008-heden: schaamteloze woningcorporaties, groene dwang houdt
woningbouw tegen, woningbouw compleet vastgelopen, herbestemming werkgebied naar
woongebied, decentralisatie en deregulering, alternatieven voor huurtoeslag? andere
investeerders?
modulebouw is toekomstbestendig
Schaamteloze wooncorporaties:
Aan het begin van de eenentwintigste eeuw ontstond er flinke maatschappelijke irritatie over de woningcorporaties. Enkele
instellingen waren meer commercieel aan het avonturieren dan sociaal aan het ondernemen."
(2014, woningbouwvereniging Vestia)
Kritische noot:
Maar
die commerciële, egoïstische instelling van de woningcorporaties is wel
enigszins begrijpelijk wanneer:
- de overheid geen toezicht meer houdt op de gelden van de corporaties en dus de
directies een vrijbrief geeft met het geld te spelen in plaats van het te
besteden voor het sociale doel "woningen voor degenen die geen woning
kunnen kopen".
- de overheid je ook nog extra belastingen oplegt dus een deel van de subsidies
weer onmiddellijk afneemt
- de woningvoorraad zo verouderd is dat renoveren eigenlijk onmogelijk is
zonder de huren hoger te maken
- er een chronisch woningtekort is waardoor de huren lekker hoog kunnen worden
(in 2023 zijn er 390.000 woningen tekort en dat cijfer is waarschijnlijk zeer
geflatteerd)
- de hoge huren geen invloed hebben op de huurders omdat de overheid huurtoeslag
verstrekt
- huurders van sociale woningen in de woning mogen blijven als ze veel meer zijn
gaan verdienen
- zogenoemde vluchtelingen uit verre landen voorrang krijgen op de Nederlandse
burgers.
Een samenspel van een vreselijk uit de hand gelopen oplossing!
Decentralisatie
en deregulering: De centrale overheid heeft lange tijd de regie in handen gehad, maar
door neoliberale kabinetten is die centrale sturing veranderd in decentralisatie
en deregulering (d.w.z. zoveel mogelijk verantwoordelijkheid, bouweisen
e.d. zoveel mogelijk naar provincies en gemeenten). Het gevolg
is dat de provincies en gemeenten veel verbieden (o.m. groene dwang) en er een
wildgroei aan eisen is omdat elke gemeente zijn eigen eisen opstelt (steeds
andere eisen is niet zeer handig voor burgers en bouwers).
Verkoop sociale huurwoningen door isolatie-achterstand: Door de CO2-focus en de zeer hoge energiekosten eist de centrale
overheid dat de sociale huurwoningen verduurzaamdworden: de oude sociale
woningen zijn zo lek als een mandje en woningcorporaties moeten hun huizen
overal fors isoleren en vooral renoveren.
Veel zeer slecht geïsoleerde huurhuizen worden door de corporaties
verkocht zodat er geld is om een deel van de resterende woningen te
verduurzamen én de woningcorporatie het beoogde percentage goed-geïsoleerde
woningen haalt, want het gaat natuurlijk om de cijfers, niet om de
huurders... De kopers van dergelijke toch nog steeds zeer dure woningen moeten
zich in alle bochten wringen om de huizen een beetje bewoonbaar en energiezuinig
te maken.
De woningbouw is compleet vastgelopen; er is nauwelijks meer nieuwbouw:
- de economische crisis van 2007 (de kredietcrisis of bankencrisis) die een jaar
of 5 duurt en toch zeker nog eens 5 jaar na-ebt)
- een tekort aan werklui (ongeveer de helft van de architecten zoekt een andere
baan, bijna iedereen die ontslagen is, wordt zzp-er in de hoop nog wat te
verdienen in het eigen werk)
- de stikstofwaanzin
- de ecologische megalomanie en vastgeroeste groen-focus van ambtenaren (groene dwang)
- bijna alleen maar inbreien, optoppen
e.d. zijn mogelijk omdat niet buiten de stad gebouwd mag worden van de
doorgeschoten ecologen en hun groene dictatortjes (zie ook GroenLinks
en de dwingelandij)
- het land wordt volgebouwd met windmolens (en zonneparken) waardoor er geen
ruimte is voor woningbouw
- de boeren hebben grond nodig om het veel-te-veel-aan-vee te voeden en
vooral hun mest over uit te strooien (in plaats van die mest tegebrukiken om
weer nuttige mest van te laten maken)
- bejaardentehuizen en aanleunwoningen zijn al lang geleden afgeschaft (te duur
voor de overheid) dus de oudjes moeten in hun woning blijven wonen (de overheid
beweert dat ze dat zo graag willen; natuurlijk wil iedereen dat, behalve als je
behoeftig wordt en dan moet je zó lang wachten dat je onmiddellijk doorgaat
naar een sterfhuis)
- de eenpersoonshuishoudens worden steeds talrijker, dus er zijn meer
woningen nodig dan voorheen
- er komen heel veel vluchtelingen (politieke vluchtelingen, maar ook
gelukzoekers en deserteurs) uit verre landen naar Nederland die allemaal een
woning willen hebben (zeker als er steeds maar gezinshereniging is en men niet
teruggaat naar het land van herkomst als het er veilig is)
- en als er eens iets gebouwd kan worden, staan de omwonenden in de rij
met bezwaren om voor riante sommen uitgekocht te worden
- overigens, als de overheid zo fel gekant is tegen bouwen buiten de stad, laat de
beslissende ambtenaren dan zelf in hoogbouwflats gaan wonen.
De huur van een sociale woning is zeer hoog. Mede daardoor is ook de huurtoeslag
vaak extreem hoog door:
- de bouwkosten zijn hoog (de gemeente moet aan geld komen waardoor de
grondprijs hoog is; de antieke en belachelijk dure manier waarop woningen worden gebouwd;
ontwikkelingstrajecten duren veel te lang; gemeenten zouden het zonder
projectontwikkelaars moeten doen want die kosten teveel)
- de economische problemen (dure boodschappen, hoge energierekening)
- de enorme winsten van gemeentes bij gronduitgifte voor woningen
- de zeer lange looptijd van projectplan naar oplevering (mede door de eisen die
de groene dwang stelt)
- de extreme winsten van de banken die het geld moeten verstrekken aan kopers
(woningcorporaties e.d.)
- de decennialange aardgasbaten in andere zakken verdween dan maatschappelijke
waardoor er nauwelijks overheidsgeld is voor sociale woningbouw
- veel mensen werken liever minder dan meer omdat dan de toeslagen naar
beneden gaan (zorgtoeslag, huurtoeslag; je bent toch gek als je dat doet? zo
wordt geredeneerd door de berekenende burger)
- de meeste kabinetten denken liever niet aan de burgers en zeker niet aan armer volk.
Kritische noot:
Door de hoge huren én de hoge huurtoeslag komen allerlei vragen op:
- waarom steeds weer nieuwe ontwerpen voor woonprojecten maken, dat maakt het onnodig duur?
- waarom geen goedkope standaardoplossingen voor (sociale) woningbouw?
- waarom nog steeds allerlei waanzinnige eisen van milieubewegingen en de
overheid die heeft zitten slapen (veel te veel Natura 2000 gebieden en veel te
omvangrijk, zie groene dwang)?
- waarom geen oplossing om die oceaan aan huurtoeslagen en andere toeslagen te verminderen? (lang
geleden moesten arme mensen om bijzondere bijstand vragen als ze iets niet
konden betalen, nu wordt iedereen door de toeslagen "automatisch" in de
watten gelegd, als alles goed gaat tenminste want de foutkans en risico op
fraude neemt wel toe)
- waarom steekt de overheid geen geld in goedkope sociale woningbouw in
plaats van steeds maar hoge huurtoeslagen te betalen? (als de woningcorporatie
voor een sociale huurwoning bijvoorbeeld 250 euro per maand aan huur vraagt, heb
je in 50 jaar 12*250*50 is 150.000 euro, toch de helft van een nieuwe woning en
hoeft er maar 250 euro per maand "bijgedragen" te worden (als het prefab
is én als de gemeente niet zo belachelijk veel vraagt voor de grond én je
haalt alle spek weg zoals particuliere vastgoedontwikkelaars /
projectontwikkelaars, dan kun je heel goedkoop bouwen).
Gelukkig zijn er nu pensioenfondsen die hun geld in woningbouw
willen steken, in de hoop dat die minder graaierig zijn dan de reguliere
geldverstrekkers (banken, investeerders) en zich meer richten op vaste inkomsten
met een redelijk percentage winst.
Overheden denken dat tijdelijke woningen een oplossing is, deels om de
groene dwang te omzeilen, deels omdat het een hype is. Maar waar moeten de
mensen na die tijd wonen?
Tiny houses komen op: huisjes met minimale woonoppervlakte (max.
50 m2) maar die ontzettend
veel grondoppervlakte innemen omdat er altijd groen omheen moet: de meest
waanzinnige hype van de laatste decennia. Tiny houses op deze manier zijn voor
de samenleving heel duur en groene waanzin: daarom uitsluitend nog voor een
alternatief groepje.
Modulebouw is toekomstbestendig
met ideale kenmerken: - neemt weinig grondoppervlakte in
- is een beproefd concept (kinderziektes er al lang uit)
- is betrekkelijk goedkoop (prefab, bekende vormen en maten)
- is goed stapelbaar
- is snel te leveren
- is snel te plaatsen (en te herplaatsen)
- is "groen" / circulair (gasloos, gebruik hout e.d.,
verplaatsbaar / herplaatsbaar!)
- is schaalbaar (voor gezinnen, voor eenpersoonshuishoudens die steeds
talrijker worden, voor studenten; aan elkaar te koppelen om een grotere ruimte te scheppen:
grotere zitruimte, meer slaapkamers, studentenkamers)
- is juist architectonisch interessant (denk aan het Structuralisme).
Door het verschijnsel de tiny houses en de extreme prijs voor een woning komt wel de vraag
op:
waarom moeten arme mensen in een duur groot huis wonen?
Het verbod om in het landelijke gebied buiten de stand te bouwen heeft tot
gevolg dat er in de stedelijke omgeving verdichting van het woongebied
plaatsvindt waaronder het bouwen in het groen van de stad...
Naast nieuwbouw, wijkverdichting e.d. wordt er ook veel herbestemd
waardoor meer woonruimte ontstaat. In dit geval gaat het om werkgebieden
die woongebieden worden. Maar de projecten duren zeer lang en het zijn
geen enorme aantallen waar het om gaat.
Al heel lang: gebrek aan daadkracht
van ministerie, duur en vertragend gemeut over de toekomst
Kritische
noot:
Het eeuwige gemeut van het ministerie,
ingehuurde onderzoekers
en andere nuttelozen blijft maar doorgaan. Overheid, doe eens iets in plaats van
gezeur over de toekomst! Stuur bijvoorbeeld vanaf NU op verregaande
prefab. Voor het gemeut zie o.m. Toekomstvisie
op wonen in de jaren '30 (pdf april 2025).
een chronologisch overzicht
eind 19e eeuw: steeg gebed zonder end, amsterdam (foto jacob olie, 1892):
plaggenhut in groningen (foto tonnis post op aanwijzen van arts pieter
bloemers middendorp):
1882: fabriekswoningen, agnetapark, delft (afb. google
maps):
1909: bouwblokken, "het schip", amsterdam, arch. de
klerk:
1995-heden: new urbanisme,
retro-architectuur, dorps
karakter, "zaanse huizen" in half-hoogbouw, zicht op het stadhuisplein in zaanstad (arch. soeters
van eldonk architecten; sinds 2016 is
het bureau van jos van eldonk common
affairs):
waarom moeten we zo groot wonen?
modulebouw, goedkoop, goed stapelbaar, snel te leveren, snel te plaatsen
en veelzijdig
(ook grotere oppervlakten mogelijk)! (foto's resp. finch
buildings via de
groot vroomshoop en ursem):