Revolutiebouw
is het verschijnsel dat er zeer veel gebouwd wordt maar van slechte
kwaliteit. Het gaat voornamelijk om woningbouw waarbij omvangrijke
nieuwe wijken werden gebouwd zonder plan (1870-1900) of op basis van
een zeer saai stramien (1950-1970). Bouwkundig slechte woningen werden
gebouwd omdat de planners en uitvoerders alleen maar oog hadden voor
winst. De snelheid en prijs van het bouwen was belangrijker dan het
leveren van vakmanschap en het letten op de woonomstandigheden.
-
De term ontstond aan het einde van de 19e eeuw toen de bevolking
in vooral de grote steden in Nederland enorm toenam. De armoede op het
platteland dreef de mensen naar de stad, waar het economisch
"beter" was. Laten we zeggen dat er te weinig vakmensen in
de bouw waren, in ieder geval werd nieuwbouw speculatiebouw:
particuliere financiers roken enorme winsten (tegenwoordig zouden we
van projectontwikkelaars
spreken) en onbekwame vaak kleinere ondernemers bouwden de nieuwe
wijken. Zo werden grote hoeveelheden goedkope maar bouwkundig slechte
huizen in de nieuwe volkswijken gebouwd. Enkele manco's uit die tijd:
gebruik van te nat hout, slechte mortel, niet doorbakken stenen, onvoldoende fundering, verf in hoofdzaak gemaakt van water en krijt, vaak werden er minder heipalen geslagen dan de bouwtekening
aangaf of, om de schijn te wekken, werden kortere paalstukken aan de vloerbalken gehangen.
Zelfs tijdens de bouw stortten sommige woningen in. De woningen werden
gestapeld in drie of vier lagen in dichtbebouwde wijken, met krappe trappenhuizen, kleine kamertjes, slechte geluidsisolatie en vaak als buitenruimte
alleen een klein balkon om de was te drogen. In de historische
binnensteden vindt ook kaalslag
plaats en veel grachten en singels worden gedempt. Pas met de
Woningwet van 1901 kwam hieraan een einde: de gezondheid van de
bewoners werd belangrijk geacht en er moest bijvoorbeeld meer licht kunnen
toetreden tot de woning, de gemeente kreeg meer zeggenschap over wat
er gebouwd ging worden en kon op de uitoefening daarvan toezien.
Overigens moeten we niet vergeten dat de goedkope huurwoningen vóór
1870 vaak niet meer waren dan krotten in sloppenwijken.
revolutiebouw eind 19e eeuw:
- De tweede periode van revolutiebouw is van ca. 1950 tot ca. 1970.
Na de Tweede Wereldoorlog werd Nederland geconfronteerd met een groot
aantal verwoeste woningen en een bevolkingsexplosie. Ook waren een
aantal jaren na de oorlog geen bouwmaterialen beschikbaar waardoor de
vervangende en nieuwe woningbouw pas laat op gang kwam. Anders dan de
revolutiebouw van de 19e eeuw werd in deze zogenoemde periode van Wederopbouw
wel planmatig tewerk gegaan,
met redelijke lichttoetreding tot de woningen e.d., maar de nieuwe
woonwijken waren zeer saai en mede door de snelheid van bouwen
bouwkundig slecht. Houtrotgevoelig vurenhout werd overal toegepast
i.p.v. duurzamer eiken en grenen, houtverbindingen waren slecht,
metselwerk liet los, woningscheidende muren met onvoldoende
brandveiligheid (op zolder gevaar voor branddoorslag). Ook in deze tijd verdwenen in dorpskernen veel
oude, culuurhistoriebepalende woningen. Elk dorp kreeg zijn nieuwbouwwijk met smalle doorzonwoningen en elke stad zijn
galerijwoningen en flatwijken. De commissie Hoogbouw-Laagbouw brengt
in 1961 rapport uit: hoogbouw is ongeschikt voor gezinnen met jonge
kinderen; of hoogbouw besparingen oplevert wordt niet beantwoord;
bouwkosten per woning hoger, maar grondkosten lager. Dit rapport
verdween waarschijnlijk in de prullenmand. Het zogenoemde spreidingsbeleid zorgde voor
aparte woongebieden en werkgebieden met als resultaat de bekende
slaapsteden. Vanaf ca. 1968 worden huurders
daarom in flatgebouwen in buitenwijken gepropt, bouwkundig gezien
zeker niet echt slecht en wat betreft woonomstandigheden redelijk
(groot, veel licht) maar gezien de hoogbouwwoonvorm nogal
afkeurenswaardig en zeker voor buitengebieden ondoordacht. Zo'n 80 tot
90% van bevolking prefereerde eind 60-er jaren een eengezinswoning, in
de drie grote steden was dat 65% terwijl daar slechts 20% van
woningvoorraad tot dat type behoorde... Wonderlijk, grappig en triest dat er zoveel verschil
was tussen wat de architecten aandroegen als
"contactbevorderend", maar die later juist haarden van
onveiligheid werden (trappenhuizen, defecte liften, gemeenschappelijke tuinen,
galerijen, tochthoeken). Het ontwerp van de Bijlmermeer is in het diepste geheim
ontwikkeld, waren contracten met systeembouwers al afgesloten en werd het plan
plots gelanceerd als "de toekomst', terwijl elke leek kon zien dat de
schaal veel te groot was: het was allemaal veel te massaal om in te leven.
Jammer dat creatieve en theoretisch weldenkende architecten zich louter inzetten
voor commercie en politiek en volledig voorbijgaan aan de wensen van bewoners.
Ook de rijtjeswoningen uit deze periode tonen de saaie eenvormigheid.
revolutiebouw vanaf ca. 1950, bijlmermeer, de saaie en geestdodende architectuur van de
wederopbouw (zie ook bij volkshuisvesting):
- Anders dan verwacht mocht worden in die lange perioden van
woningnood heeft men zelden zijn toevlucht gezocht tot
geprefabriceerde woningen of automatisering van het bouwen van
woningen die verder gaat dan de gietbouw (bij de hoogbouw voornamelijk). Montagebouw
(systeembouw) is nooit echt doorgevoerd. In het midden en einde van de 20e eeuw
een gemiste kans van overheid en bedrijfsleven, die misschien en hopelijk door
verregaande prefab ooit wordt goedgemaakt.