Ook:
pr-djt (oud-Egyptisch voor huis van eeuwigheid). Een mastaba is een privé grafplaats in het oude Egypte, ontstaan uit een
tumulus (grafheuvel). Mastaba is
Arabisch voor bank (terras) en dat geeft de vorm van deze grafheuvel
goed weer. De mastaba is een wat kistvormig gebouw met een plat dak en
schuine trapvormige wanden uit grote stenen en lijkt op een afgeknotte
piramide, dus het onderste deel van een piramide. De piramide is ontstaan uit de mastaba, verhoogd met een reeks
trapsgewijs aangebrachte steenlagen: als het ware steeds kleinere mastaba's op
de eronder liggende matstaba (de trappenpiramide
van Djoser). Mastaba's werden al gebouwd vóór de echte dynastieën en tijdens de eerste dynastieën.
De oriëntatie van de mastaba is noord-zuid, wat voor de overledene
zeer belangrijk was om toegang te krijgen tot het hiernamaals. De afmetingen van
de meeste mastaba's zijn zeer fors en meestal vier keer zo lang als
breed en minimaal ca. 10 m hoog. De mastaba El-Fara'un (mastaba van farao
Shepseskaf, Gizeh) is zeer groot, globaal 18 m hoog, 100 m lang en 75 m breed.
De eerste mastaba's bestonden uit gebakken steen van klei van de Nijl en breuksteen, later uit gehouwen steen uit een steengroeve (vaak zandsteen, soms graniet of kalksteen).
Mastaba's waren in aanvang bestemd voor het koninklijk huis en in latere tijden,
toen piramiden als grafplaats voor de farao's werden gebouwd, voor iets minder hoge leden van het koningshuis en hogere ambtenaren.
Dat heeft nog een duizend jaar geduurd, vandaar dat er rondom
piramiden veel mastaba's zijn gebouwd.
Om verzekerd te zijn van een goed leven vóór de wedergeboorte en in
het hiernamaals moest de overledene worden "gevoed" en
beschermd worden tegen aaseters en plundering. Daarom werd de overledene
gemummificeerd, in een af te sluiten stenen gebouw gelegd en voorzien van een grote hoeveelheid grafgiften
voor de ziel (de "ba") van de overledene.
De mastaba bestaat uit een "woonvertrek" (grafkamer,
grafkelder) voor de overledene en een offerkapel met toegangsdeur
om offers te kunnen plaatsen. Voedsel, drank en kostbare
voorwerpen werden op de offertafel geplaatst en vaak ververst. De
offerkapel was uitsluitend bereikbaar voor degenen die de offergaven
brachten, priesters en familieleden.
De offerkapel bevatte ook een schijndeur (namaakdeur, loze
deur, valse deur) die als ingang fungeerde naar het schimmenrijk. Deze
stenen schijndeur had vaak een afbeelding of stenen beeld van de
overledene en bevond zich achter de stenen offertafel.
Wellicht om de overledene bij de giften aanwezig te laten zijn, werd
er in een kleine afgesloten ruimte (de serdab) een stenen beeld
geplaatst van de overledene. De serdab was een afgescheiden deel van
de offerkamer, maar was voorzien van een gat of spleet zodat de "ba" naar buiten
maar ook weer naar binnen kon, en om de overledene de gebeden bij de rituele offers te laten "horen".
Bij de rijkere overledene was er een ondergrondse grafkamer,
waar de dode kon verblijven in een stenen sarcofaag.
De grafkamer was, vooral in later tijden, vaak diep onder de grond. Een gang
leidde naar de toegang tot de grafkamer. De gang was een hellende schacht met
vaak een halfrond gewelf in de vorm van taps toelopende stenen. Na
bijplaatsen van de dode werd de schacht dichtgemetseld.