aanleghoogte
De aanleghoogte is in het algemeen de hoogte waarop iets aangelegd is, dus na
voltooiing van de bouw. In verschillende omgevingen heeft "de
aanleghoogte" een iets andere betekenis. Bijvoorbeeld bij veengrond kan het
maaiveld en de riolering ten opzichte van de aanleghoogte van een (toen) nieuwe
wijk na een paar decennia 50 cm gezakt zijn.
1.
De aanleghoogte is de afstand van de onderzijde van de gemetselde of
betonnen fundering
tot NAP. Bij paalfunderingen is
de onderzijde
van de fundering vaak de bovenkant van het funderingshout ("de
paal" of oplanger).
De aanleghoogte kan van belang zijn bij funderingsproblemen,
vooral bij oudere huizen met houten palen als de grondwaterstand onder de
paalkop.
2.
De aanleghoogte kan ook worden gedefinieerd als "het eerst gelegen vloerpeil boven het daaraan grenzende
maaiveld". Deze aanleghoogte kan van
belang zijn wanneer er gevaar bestaat voor wateroverlast: een te laag vloerpeil
bij de aanleg (het aanleggen) een gebouw geeft meer risico voor wateroverlast
door ernstige regenval of door overstromingen.
Mogelijke oplossingen om dergelijke wateroverlast te vermijden (vooral bij
nieuwbouw is dat eenvoudiger te realiseren):
- nieuwbouw hoger plaatsen (nieuwe woonwijken op brede terpen)
- wadi's en andere vormen van
waterberging om
minder overlast van water te hebben (zie ook klimaatbuffer,
retentie, waterdoorlatende
bestrating e.d.)
- nieuw bouwen op het water (bijvoorbeeld huis op het water, tuin aan
het water)
- bij bestaande gebouwen: bij renovaties de elektrische aansluitingen in alle
transformator-huisjes e.d. en in de meterkast meer dan 1 m boven het maaiveld
staan.
Het maaiveldniveau kan worden bepaald aan de hand van het waterpeil (dat
kan worden opgevraagd bij het waterschap). De aanleghoogte kan dan grofweg als
volgt bepaald worden (Stowa
rapport 2010-W01):
- straatpeil ten opzichte van het hoogste waterpeil (= drooglegging) is >= 1,2 tot 1,5
m
- straatpeil ten opzichte van HG (hoogste grondwaterstand) = 0,7 tot 1,0 m (die
0,7 m bij weinig belaste wegen zoals woonstraten en dergelijke en die 1,0 m bij primaire wegen
zoals buurtontsluitingswegen)
- aanleghoogte ten opzichte van straatpeil >= 0,3 m.
Verder kan gelden:
- tuinpeil ten opzichte van HG >= 0,5 m
- bodem kruipruimte ten opzichte van
HG >= 0,2 m
- aanleghoogte ten opzichte van bodem kruipruimte >= 0,6 tot 0,7 m.
soorten overstromingen:
A = van onbeschermde gebieden (o.m. uiterwaarden) langs grote rivieren
e.d.
B = van beschermde gebieden langs grote rivieren e.d., door overlopen of
bezwijken van dijken e.d.
C = van beschermde gebieden langs regionale wateren, door overlopen of
bezwijken van dijken e.d.
D = van onbeschermde gebieden vanuit regionaal oppervlaktewater
E = door overlopen van rioolsystemen of door kwel
F = door intense neerslag klik voor groter
3.
Bij grondconstructies (dijken e.d.) is de aanleghoogte de "uit de ontwerpberekeningen volgende kruinhoogte inclusief lokale
toeslag voor zetting, klink en
bodemdaling". In deze context is de aanleghoogte dus de hoogte waarop
de kruin (de top, het bovenste punt) van de dijk moet worden aangelegd of is
aangelegd, d.w.z. onmiddellijk na voltooiing. Hierbij wordt rekening gehouden
met o.m. de zogenoemde ontwerpwaterstand, de zogenoemde waakhoogte
(toelaatbare hoeveelheid golfoverslag, de constructie van de dijk e.d.) en het
"zakken" van het materiaal waarvan de dijk is vervaardigd.
De ontwerphoogte is de hoogte die de dijk over 50 jaar minimaal moet hebben.
Een hoge aanleghoogte kan uiteraard wateroverlast vermijden,
aanleghoogte, ontwerphoogte, waakhoogte, ontwerpwaterstand en mhw bij een
dijk e.d. (mhw is maatgevende hoogwaterstand; afbeelding uit
"technisch rapport ontwerpbelastingen voor het rivierengebied"):