Een
jukkenkap of juk is een kapconstructie (gebint)
waarbij de stijlen schuin zijn geplaatst om meer bruikbare hoogte te verkrijgen
dan bij een rechtopstaande stijl (een "normaal" gebint).
De balk boven het juk wordt dekbalk, jukbalk of jukdekbalk genoemd.
De dekbalk is een relatief hoog geplaatste gebintbalk. Het juk
is meestal met een blokkeel aan de
muur(plaat) bevestigd.
Het korbeel
(karbeel) geeft de verbinding tussen juk en jukdekbalk extra stevigheid.
Wanneer het een gebogen juk is, wordt deze krommer
genoemd (soms kromstijl).
In de stadshuizen zijn vaak de stijlen tegen de buitenmuur geplaatst, als
muurstijlen. Ook komt het voor dat de stijlen gedeeltelijk in de muur
staan of pas halverwege de muur beginnen; in het laatste geval kunnen ze op een kraagsteen
rusten.
jukkenkap met gestapelde jukken (jukbeen is de schuine stijl, juk of dekbalkjuk is de benaming voor het gebint, dus van de twee jukbenen + jukdekbalk + twee korbeels); klik voor groter: |
in rood de locatie van wat dekbalkjuk genoemd wordt: |
Met dank aan "Inleiding in de Bouwhistorie" van Ronald Stenvert en Gabri van
Tussenbroek (Uitgeverij Matrijs).
Juk betekent onder meer: draagbalk over de schouders om twee emmers,
manden o.d. te dragen, een last of "een soort schraag, een horizontale balk
rustend op twee of op een rij verticale stijlen" (Van
Dale).
Zie ook Hollands spant, hangkap,
dekbalkjuk,
dekbalkgebint, gebint,
vakwerkbouw en houtskeletbouw.
Verg. jufferkap.
Eng. cruck (door de natuur gebogen hout)