Een
donk is een voormalige rivierduin of pleistocene zandrug die uitsteekt boven de
omgeving. De omgeving was vaak een moeras.
Donken zijn dus vaak overblijfselen van rivierduinen die in droge perioden ontstonden uit verstoven zand van drooggevallen
rivierbeddingen, bijvoorbeeld in de laatste
ijstijd, het Weichselien. Het hoogteverschil dat we nu zien, is (ook) een gevolg van het
inklinken van het omringende
land (klei,
veen). Door de steeds voortgaande ontwatering van het
veen, gaat de vertering van het veen door en blijft het
maaiveld dalen. Door de vaste zandige ondergrond en
vooral de hoge ligging waren donken geschikt voor vroege bewoning. Een aantal donken heeft dan ook een rijke historie.
Veel rivierduinen waren te laag of te gering van omvang om donk te worden; het
zand van deze duinen is in de ondergrond terug te vinden.
Donken waren als droge locaties voor de bewoners van die streek zeer belangrijk omdat er
bijvoorbeeld een kerk, begraafplaats, boerderij of dorpje op gevestigd kon
worden. Op de zandige donk was het altijd wel droog, terwijl de omgeving van de
donk in bepaalde periodes nat of moerassig kon zijn.
Veel donken zijn, net als terpen,
in de loop der tijd afgegraven. Het zand werd gebruikt om de klei of het veen in
de omgeving wat zandiger te maken, waardoor het land minder drassig werd.
de donk van hillegersberg; volgens de
legende verloor de reuzin hillegonda zand uit haar schort en ontstond
zo de hillegersberg:
afbeelding van donken in de
alblasserwaard en een doorsnede van één van die donken; klik voor
groter (boek "rimpels in het vlakke land", van marc
van den broek, bas van kleef en joep lennarts, de
volkskrant):
de schoonenburgsche heuvel, ca. 5 m boven de omgeving (bij de pushpin linksonderin; schoonenburgweg, 2957
nieuw-lekkerland) en het plaatsje de donk met
twee donken (rechts); klik voor groter
(viewer van actueel
hoogtebestand nederland ahn):
De herkomst van het woord donk is niet geheel duidelijk. Verwant kunnen zijn het
Oudhoogduitse tung (onderaardse ruimte), tunga (het bemesten),
het Oudfriese dung (het bemesten), afkomstig uit het Protogermaanse dunga
(mesthoop), naast het Oudnoorse dyngja (vrouwenvertrek onder de aarde,
(mest)hoop); het is ook niet zeker of genoemde woorden wel alle op dezelfde stam teruggaan.
Bron Etymologiebank.