Dekzand
is het zand dat tijdens de laatste ijstijd, in de geologische periode die
Weichselien heet (zo'n 20.000 jaar geleden), grote delen van Nederland bedekte.
Door de karige begroeiing in deze koude periode werd het zand van bijvoorbeeld rivierbeddingen
door de wind verspreid over het landschap. Omdat het door de wind is aangevoerd,
wordt het ook eolisch zand genoemd of stuifzand (driftzand). Het stuifzand
uit het Weichselien wordt dekzand genoemd. De korrelgrootte is 150-210 µm.
Het dekzand dat aan het einde van het Weichselien is neergelegd wordt jong
dekzand genoemd, terwijl dat in de koudere periode van deze ijstijd oud
dekzand heet.
Het dekzand vormde een deken van een paar decimeter tot enkele meters dikte.
Vaak was het een vlak terrein of licht golvend, maar soms in de vorm van een
langgerekt duin of een gordel rond een hoger deel. Zo'n duin wordt een dekzandrug
genoemd.
In later tijden werden door de
natuur op veel plaatsen over dit zand
andere grondsoorten (bijvoorbeeld klei en
veen)
gelegd. Ook werd het stuifzand vaak overgroeid door bijvoorbeeld heide.
Kritische noot:
Sommige biologen en vooral ecologen aanbidden de stuifzandgebieden en eisen
bijna dat die gehandhaafd blijven of weer kunstmatig terugkeren, maar onze
stuifzandgebieden zijn niet natuurlijk ontstaan: middeleeuwse boeren hebben
rond de 13e eeuw de heide weggehaald waardoor de wind weer vrij spel kreeg.
Voor veel informatie over dekzand en andere geologische begrippen zie Geologie
van Nederland.
dekzand van de veluwe (foto roberts, flickr): |
door andere grondsoorten bedekt dekzand: |
Rimpelingen of andere geaccidenteerde
gebieden die enig reliëf geven aan het
platte Nederlandse land, zijn bijvoorbeeld:
dekzandrug, donk,
drumlin, meanderende rivier,
pingo-ruïne, stuifzand (bij dekzand),
stroomrug, stuwwal, terp,
terras, vliedberg,
wiel, woerd.
Verg. löss.
Eng. cover sand, aeolian sand