Bij omvangrijke constructies als bruggen e.d. moeten de
liggers aanzienlijke lengteveranderingen kunnen ondergaan, vooral door temperatuurverschillen.
In één van de steunpunten
(opleggingen) is dan een
roloplegging vereist. Een roloplegging is te beschouwen als een scharnieroplegging op een
wagentje, een vorm van vrije
oplegging.
Een roloplegging oefent op de balk één onbekende reactiekracht uit. Deze (werklijn van de) reactiekracht staat loodrecht op het oppervlak waarover gerold
wordt. Dus niet de stand van de balk, maar de stand van het roloppervlak is van belang.
Een roloppervlak dat niet horizontaal is, oefent een "schuine" reactiekracht op de balk uit, die in een horizontale en een verticale component ontbonden kunnen
worden: FA wordt VA en HA.
Bij bruggen worden rolopleggingen veelvuldig toegepast omdat het rijdek dan
binnen grenzen vrij kan bewegen. Een roloplegging kan een balk of vloer echter
niet horizontaal steunen; daarom moet bij een roloplegging de ondersteunende
kolom of wand worden ingeklemd (afbeelding).
Bij gebouwen worden rolopleggingen daarom niet vaak toegepast.