daliegat *) Ook: delsleuf (in Groningen), lokaal dalie, derrie. Een
daliegat is een zeer oude, ronde verlaging in een zavel- en kleigebied
dat oorspronkelijk een veengebied was. Een
daliegat is een diepe, ronde put waar kalkrijke klei en zavel uit is gewonnen die gebruikt is om het veenland vruchtbaarder te maken
(tot akkerbouw geschikt te maken), waarna de put volgestort is met het
veen dat men kwijt wilde.
Een daliegat is een klein landschapselement, een overblijfsel
van middeleeuwse kleiwinning.
De bodem van een daliegat vertoont zich als
bijna zwarte
veenplek in de klei. De zavel en klei die nu aan het oppervlak liggen waren
eeuwen geleden bedekt met een dikke laag veen. (Zavel is zand met klei, vruchtbaar
en goed doorwortelbaar. Kalkrijke klei is vruchtbaar maar kan te stug
zijn; een mengsel van zavel en klei lijkt daarom ideaal voor de akkerbouw.)
Ontstaan van daliegaten
Veen is niet ideaal voor akkergrond dus men wilde het zure veen graag vermengen met
vruchtbaarder, dieperliggende kalkrijke klei. In bijvoorbeeld Noord-Holland ligt
onder een dikke laag veen een dikke laag zeeklei. Men kon die kleilaag bereiken door het
veen een aantal meter diep weg te steken. Uit die putten werd dus klei gewonnen om
de veengrond vruchtbaarder te maken en zo de opbrengst aan granen e.d. te
vergroten. "Omdat het veenpakket soms wel vijf à zes meter dik was, was het opdelven van deze klei een hele klus."
Het opgraven van klei uit putten (kuilen) gebeurde al in de volle en late Middeleeuwen.
Het daliegat ontstond in een (oorspronkelijk) veengebied:
- in een rond gebiedje van een aantal meter nam men het veen weg
en deponeerde dat vermoedelijk langs de kant (vaak moest wel 3 à 4 meter diep het
veen worden weggeschept om bij de kleilaag te komen)
- de nu vrijgekomen klei werd omhoog gehaald en waarschijnlijk wat verder gelegd
of door een ander onmiddellijk verspreid; de kleilaag werd ca. 2 m diep
uitgegraven, dus men groef tot ca. 5 à 6 m onder maaiveld
- de kuil werd daarna weer gevuld met het veen rond de kuil en met huisvuil (er
zijn veel potscherven gevonden in de kuilen)
- het veen in de kuil werd weer bedekt met een deel van de klei die rondom de kuil
gelegd was (of die uit een nieuwe kuil kwam)
- het veen op het land verdween niet alleen door het te bedekken met klei, maar
werd ook gebruikt als brandstof, het klinkte in door oxidatie door ontwatering
(aanleg sloten, drainage, verlaging grondwaterpeil en bemaling omdat het land te
laag lag) of verdween door erosie en afslag; alleen al het "normale"
inklinken kan vooral in droge jaren al 1 cm per jaar bedragen (sinds de 15e
eeuw is het polderpeil in bijvoorbeeld de polder Westerkogge met 3 à 3,5 m
gedaald)
- in de kuil dikte na verloop van jaren het veen onder de bovenste kleilaag in
door inklinking
en zo ontstond er een gat (het daliegat) in een omgeving met een
kleirijke toplaag
- ondanks het egaliseren van het land voor de landbouw of het herhaaldelijk opvullen van de gaten
met materiaal dat bij het schonen van sloten e.d. vrijkwam, blijft het veen in
de kuil inklinken en keren de daliegaten na verloop van tijd weer terug.
Kenmerken van daliegaten
- liggen in een kleigebied (dat lang geleden veengebied was)
- ronde ondiepe kuilen in akkerland
- diameter 2 à 5 m, sommige wel 5 à 7 m
- huidige diepte 5 à 25 cm
- oorspronkelijke diepte na uitgraven ca. 4 à 5 m
- bevat (ingeklinkt) veen, baggerafval uit de sloot en huisafval
- daliegaten kwamen meestal in grote aantallen voor omdat op die manier een
groot stuk grond geschikt werd voor landbouw, ca. 20 daliegaten per ha was
gebruikelijk, hoewel dat er ook wel eens 200 à 300 per ha waren
- daliegaten liggen ook wel in een rij, soms evenwijdig aan sloten
- daliegaten komen vooral voor in Noord- en Zuid-Holland en in Utrecht (veengebieden
met kleilaag eronder), met name in het centrale deel van West-Friesland, in de
Beemster en in de Zeevang; in Zoetermeer bijvoorbeeld in wat nu het
Buytenpark is; in Groningen schijnen ook daliegaten voor te komen
- het grasmaaien wordt gehinderd door het "poffertjespan"-effect dus
in grasland blijven de daliegaten meestal ook bestaan
- daliegaten kwamen vooral voor op veengebied dat als akkerland gebruikt werd;
het veengebied dat als weiland werd gebruikt, werd al door koeien e.d. bemest en
zo vruchtbaarder gemaakt
- men maakte daliegaten van de 9e tot en met de 13e eeuw (aan de hand van
middeleeuwse potscherven en door C14-bepalingen van zaden e.d. uit de
kuilen).
Herkomst term daliegat
De term
"daliegat" werd in ieder geval gebruikt door de boeren in West-Friesland
(Noord-Holland). Wellicht heeft "dalie" met dalen te maken, omdat het
verwijst naar het
inklinken van het veen in de kuil. Plaatselijke boeren noemden ze ook simpelweg "dalie"
(dus zonder "gat") maar ook wel
"derrie", wat zou kunnen verwijzen naar het zompige karakter
van het daliegat of naar het slootafval en huisafval waarmee de kuil mede werd gedicht.
Daliebulten... Naast daliegaten zijn er ook daliebulten: daliegaten die iets boven het
maaiveld uitsteken. Daliebulten komen niet voor in kleigebieden, maar
juist in gebieden waar nu nog veen aan het oppervlak ligt.
Zie verder bij daliebult.