1.
Ook: vossengat (vossegat), soms kelderkoekoek, kelderlicht, kelderlichtschacht. Een koekoek of vossengat is een tegen het maaiveld gelegen uitgebouwde bak aan de
kelderwand die ervoor zorgt dat het licht in de
kelder kan treden of, zonder glazen afsluiting, als ventilatiekanaal van de
kruipkelder fungeert.
Belangrijk is dat het hemelwater goed weg kan lopen en niet door het venster in de
kelder kan komen.
Een ander belangrijk aspect is dat het rooster van de koekoek inbraakveilig is,
bijvoorbeeld met een ketting vastgezet.
Een andere manier om natuurlijk licht in de kelder of het souterrain te brengen
is het kelderlicht.
Een forse koekoek, als "verlenging van de kelderbak over de volledige breedte van de kelder",
wordt in Amsterdam wolfskuil
genoemd.
lichttoetreding in kelders; "door een zeer glad en wit oppervlak heeft de
lichtschacht een zeer hoge reflectiecapaciteit en dat zorgt voor een optimale lichtinval"
(tilmar bouwspecials):
Het woord koekoek komt ca. 1600 voor als kockock
(uitstekend venster, luik), als koekoek (een koker om een
vallend licht in een winkel te hebben) ca. 1700 en het
Nieuwnederlandse koekoek (kap op een schoorsteen, gek)
ca. 1800.De overeenkomstige betekenis
van "iets wat uitsteekt" is waarschijnlijk ontstaan door
associatie met koeken (gluren, uitkijken). Gewestelijke vormen
als koekuit of kijkuit ondersteunen dit (Instituut
voor de Nederlandse taal).
Bron Etymologiebank.