De
teen van een dijklichaam is het punt waar de dijk
vanaf het maaiveld (meestal schuin) omhoog loopt. De teen van de dijk wordt ook wel gedefinieerd als de overgang tussen harde steenbekleding en zachte oever.
De top van de dijk wordt de
kruin genoemd.
Vanaf de teen van de dijk mocht (en mag) men zonder toestemming geen grond ontgraven, gebouwen neerzetten
e.d. om de sterkte van de dijk niet aan te tasten. Een paar van de vele
bepalingen met betrekking tot de teen van een dijk (Waterschap Rijn en
IJssel):
"Het is verboden:
- een dijk, een kwelkade of een zomerkade op enigerlei wijze door spitten, graven, ploegen of zoden steken aan te tasten of dergelijke handelingen te verrichten binnen één meter uit de teen van de dijk, een kwelkade of een zomerkade
- putten, sloten, greppels,
waterkolken of andere uitdiepingen te maken binnen zestien meter uit de teen van de dijk en binnen zes meter uit de teen van de kwelkade."
Om het dijklichaam tegen de beukende golven te beschermen, in het bijzonder de teen tegen uitschuren
(erosie) te vrijwaren, wordt de dijk en vooral de teen voorzien van teenbestorting,
bijvoorbeeld stortsteen, betonblokken, breuksteen met asfalt.
De teenbestorting biedt ook "tegengewicht voor de teenconstructie tegen het gewicht van de
bekledingsconstructie".
Een interessant soort dijkbekleding is het hillblock
dat het turbulente water dat tegen het dijklichaam bonkt op een betere manier af
moet remmen dan bij de dichte bekleding (in 2012 is hier een proef mee genomen
langs de Schelde).