Een
polder is een door dijken omringd gebied, waarin de grondwaterstand
kunstmatig wordt geregeld.
Een polder is niet hetzelfde als een droogmakerij, want op de locatie van een polder
hoeft vroeger geen water te hebben gelegen.
Voordeel van een polder gemaakt door droogmakerij is dat de polderbodem
(meestal) uit vruchtbare klei bestaat waar
gewassen goed op groeien en koeien goed op kunnen grazen. Die klei is neergelegd
door de zee, rivier of door overstromingen.
Vanuit de laagliggende polder kan het overtollige water middels pompen of
gemalen en "tussenwaters" naar een groot meer of naar zee worden
gebracht. Transport van overtollig wate rnaar een ander water gaat goed zolang
dat water nog niet tot aan de rand van de dijk of duin komt. Bij stormvloed kan
dat problemen geven. Vandaar dat duin- en dijkversterking in bepaalde gebieden
noodzakelijk was en is.
zeer eenvoudige trap die overtollig water uit de polder van een
laaggelegen gebied naar zee zou kunnen afleggen; de pijlen geven pompen /
gemalen weer:
Het woord polder is ontstaan uit de oudere vorm polre
(Oudnerderlands); verdere herkomst onzeker, maar waarschijnlijk afgeleid van
pol in de betekenis "(hoger gelegen) aangeslibd land", eerder "hoogte;
graspol". Een polre was eerst een dijk of dam in de zee of in een rivier, om een hoger gelegen stuk land, een pol, heen.
Dit gebeurde wellicht in eerste instantie in Zeeland, later in de 13e eeuw ook het land binnen die dijken (zee- en rivierenpolders). Het doel van dergelijke polders was een betere afwatering. Hiertoe werden tochten en sloten gegraven, die hun water loosden op omringend
(boezem)water. Na de uitvinding van de wip-watermolen aan het begin van de 15e eeuw werden ook andere (binnendijkse en juist lager gelegen) natte gronden ingepolderd (droogmakerijen en veenpolders). Halverwege de 17e eeuw was het grootste deel van Holland en Utrecht ingepolderd.
Het woord polder is in veel talen overgenomen. Bron Etymologiebank.