Ook:
kleisteen,kleigesteente. Schalie is een fijnkorrelig, gelaagd sedimentgesteente
van silt en kleimineralen. Schalie ontstaat door het verdichten van de klei en het
evenwijdig gaan liggen van de kleimineralen onder invloed van de druk die
jongere lagen sediment uitoefenen op die kleilaag.
De metamorfose van losse bestanddelen naar vast gesteente wordt diagenese
genoemd (zie bij afzettingsgesteente).
Schalie is dus diagenetisch verhard kleisteen.
Het fysisch proces van de vorming van vast gesteente uit losse sedimenten wordt compactie
genoemd (het compact maken, de poriënruimte neemt af en de dichtheid neemt toe).
Het "evenwijdig aan elkaar gaan liggen" van de kleimineralen wordt uitrichten genoemd
of parallele oriëntatie.
De opeenvolging van dunne laagjes in de schalie wordt laminatie
(gelamineerdheid) genoemd. Omdat schalie in laagjes is opgebouwd, kan het vrij
eenvoudig gespleten worden. De platte dakpannen die van kleisteen gemaakt kunnen
worden,
worden in Zuid-Nederland schalies genoemd; waarschijnlijk worden in
Zuid-Nederland ook de dakpannen van leisteen
schalies genoemd. Schalie kan fossielen bevatten; vooral de Posidonia-schalie van
Holzmaden bevat veel fossielen.
Wanneer schalie vermengd is met kalk, wordt deze kalkschalie
genoemd.
Kleisteen en leisteen Schalie (kleisteen) is door compactie (samendrukking) en/of verkitting
versteende klei. Leisteen
is door metamorfose gevormd uit
kleisteen. Leisteen is nog compacter dan schalie; van schalie kan wel eens een
schilfer loslaten, bij leisteen gebeurt dat zelden. Een aantal kleistenen en
leistenen zijn niet vorstbestendig en kunnen dus niet toegepast worden voor dakbedekking.
Schaliegas
Wanneer tijdens afzetting (neerslag) kleideeltjes met plankton en algen zijn vermengd, kan onder hoge druk van nieuw sedimentslagen een gelaagd gesteente
ontstaan waaruit het schaliegas kan worden gewonnen.
De term schalie is al bekend uit de 13e eeuw (scalie, scaelge, schilfer) en
afgeleid van het Oudfranse escaille, waarschijnlijk net als de woorden
schel, schil en schaal afkomstig van het Indogermaanse skel (splijten,
snijden, afschilferen). Het huidige Franse woord écaille betekent schub,
schilfer. Bron Etymologiebank. Tonstein is de Duitse benaming van kleisteen en internationaal gebruikt
voor kaoliniet-rijke kleisteenlaagjes ingeschakeld in Carbonische
steenkoolllagen. Bron Grondsoorten
en Delfstoffen bij naam, auteurs Van der Meulen, De Lang, Maljers, Dubelaar en Westerhoff.