Een
kruisribgewelf is een gewelf
(ribgewelf) waarbij de kruising van de tongewelven
met ribben zijn gemaakt. De
ribben hebben een dragende functie.
Bij een kruisribgewelf worden eerst de gordels en ribben op formelen
gemetseld, daarna worden de gewelfvelden
op en tussen de ribben aangebracht (vaak gemetseld). De tussenliggende gewelfkappen zijn met
lichtere materialen opgemetseld. Op het kruispunt van de ribben
zit een gewelfsleutel
(een speciale sluitsteen), die de
ribben aaneendrukt (constructieve functie), en tevens een decoratieve functie
heeft. In de late Gotiek past men ook wel kruinribben
toe, een over (een gedeelte van) de lengte van de kerk lopende rib bovenin het
gewelf, waar andere ribben samenkomen.
Het kruisribgewelf is ontstaan uit het kruisgewelf,
waarbij de snijlijn van de gewelven ondersteund werd met een echte
rib, in het begin met het uiterlijk van een platte band.
De druk van het gewelf wordt niet onmiddellijk op de muur of ondersteuning van
het gewelf overgebracht zoals bij Romaanse
tongewelven en ook bij kruisgewelven,
maar via de kruisende ribben overgedragen aan de ondersteuningen van de ribben.
Voordeel van het kruisribgewelf t.o.v. het kruisgewelf is dat niet het gehele
gewelf met formelen ondersteund hoeft te worden, uitsluitend de ribben en
bogen.
Het
kruisribgewelf over langgerekte traveeën is één van dé
kenmerken bij uitstek voor de Gotiek.
klik op de afbeeldingen voor groter
een
speciale uitvoering van het kruisribgewelf,
met een muraalboog, een
gordelboog in de muur (groninger
kerken):