Dendrochronologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het
dateren van houtmonsters aan de hand van jaarringenonderzoek,
d.w.z. aan de hand van de in de monsters herkenbare jaarringen
(groeiringen).
"Het principe van de dendrochronologie gaat uit van het gegeven dat bomen die binnen
een bepaald gebied groeien, hetzelfde groeipatroon vertonen."
Om aan de benodigde opvolgende jaarringen te komen kan een houtmonster worden
verkregen via:
- boren (met een holle boor wat een bijna cilindervormig boormonster
geeft)
- zagen (als het hout niet meer op die locatie gebruikt wordt,
bijvoorbeeld archeologisch gevonden hout of een balk uit een gesloopt gebouw)
- fotograferen (soms kan het niet anders, zoals bij hout van een
schilderijlijst die in zijn geheel bewaard moet blijven).
Voor dendrochronologisch onderzoek is meestal hout benodigd van de boomsoorten eik (Quercus), grove den
(grenenhout, Pinus sylvestris), fijnspar (vurenhout, Picea abies) en den
(zilverspar),
maar soms zijn ook beuk, es en iep mogelijk.
Het dateren zelf gaat met behulp van het houtmonster, meettafel
en microscoop waarbij de jaarringbreedten in hondersten van mm's in het
monster worden opgemeten en in een bestand worden gezet. Speciale software
zet de jaarringbreedten uit in een grafiek of staafdiagram die op een lichttafel
vergeleken wordt met de standaardgrafiekenvan de betreffende soort, groeiregio
en tijdvak van de
boom. Een voldoende aantal jaarringen uit de houtmonsters kan tot een
datering leiden. Soms geeft een houtmonster uitsluitend een eerste indicatie van de dateerbaarheid van de
monsters.
Met dendrochronologie is in het ideale geval:
- oud hout te dateren
- de herkomst (oorsprong) van de boom te bepalen
- het vroegere klimaat en landschap te reconstrueren.
Dendrochronologische onderzoeken kunnen daarom van belang zijn voor o.m.
bouwhistorici, archeologen, restauratoren (hout van meubels, schilderijen e.d.),
erfgoedmedewerkers.
Jaarringen, het ringenpatroon, de referentiekalender, vergelijking hout en
referentiekalender
Bomen maken in het Westelijk halfrond gebruikelijk één jaarring per jaar.
In
het groeiseizoen groeit de boom sneller dan daarbuiten, waardoor de jaarring na
een wat donkere, dunne lijn een wat dikkere lijn vertoont. Soms, in een zeer
koud jaar, ontstaat slechts een smalle ring.
Door het tellen van de ringen van een
omgezaagde boom is gemakkelijk de leeftijd van de boom af te lezen. De jaarringen variëren in
dikte: in een voor de boom goed seizoen wordt een brede en in een slecht seizoen een dunne jaarring afgezet. Zo ontstaat een
ringenpatroon dat voor een bepaalde soort boom
én een bepaalde streek én bepaalde periode uniek is
(een soort streepjescode).
Door deze jaarringreeksen (perioden) van
levende bomen, hout uit oude gebouwen en van archeologische opgravingen te laten overlappen is het mogelijk
hout tot
vele duizenden jaren terug te dateren. Resten van bomen die worden
gevonden bij veenafgravingen kunnen duizenden jaren oud zijn; dit zogenoemde
kienhout is nooit verrot omdat er geen zuurstof in grondwater in het veen zit.
Deze jaarringreeksen vormen de kalender
of referentiekalender die voor Nederland, met enkele hiaten,
tot 8.400 jaar teruggaat in de tijd. (Van een bepaalde streek in Duitsland
is voor de eik terug te grijpen tot 12.500 jaar geleden.)
Van een oud stuk hout is moeilijk te bepalen hoe oud dat hout is. Aan de hand
van de houtsoort en de opeenvolgende diktes (breedtes) van de jaarringen van dat
hout kun je de die gegevens vergelijken met die jaarringkalender en het jaartal
weten van de kap van de boom van het houtmonster.
- Kalenderis een reeks getallen met
de breedtes van de opeenvolgende jaarringen van een bepaalde boomsoort in en
bepaalde streek. De kalender is samengesteld door een groot aantal
overlappende meetreeksen van houtmonsters van dezelfde boomsoort uit een bepaald herkomstgebied
te middelen. De kalender kan verder terug in de tijd door geverifieerde reeksen overlappend achter elkaar te
leggen. De kalender wordt ook genoemd: referentiekalender, jaarringkalender,
groeikalender, referentiecollectie, chronologie en in de vorm van een
grafiek de referentiecurve.
- Monsterof staal is het houtmonster of houtstaal waar zoveel mogelijk jaarringen op zichtbaar zijn.
Afhankelijk van de manier waarop het monster wordt verkregen is sprake van boormonster,
zaagmonster
e.d.
- Bemonstering is het nemen van een monster (soms: monstername).
- Meetreeks is een reeks getallen met de afstanden tussen de elkaar
opeenvolgende
jaarringen. Een meetreeks geeft dus in een rij getallen de breedtes weer van de jaarringen van
houtmonster (van kern naar bast als dat mogelijk is).
- Middelcurve is een samengestelde meetreeks, bijvoorbeeld als er meer
monsters zijn met verschillende breedtes voor dezelfde jaarringen of als er
meetreeksen samengevoegd moeten worden omdat anders de reeks te kort is om te
vergelijken met de referentiekalender.
- Kapjaar is het jaar dat een boom is gekapt (kapjaar wordt, vooral
in Vlaanderen, ook wel veldatum genoemd).
- Eindjaar is het jaar van de laatste en buitenste jaarring van een monster die nog
gemeten kan worden. Als de laatste jaarring een wan
is, d.w.z. de laatste "jaarring", of als de bast zichtbaar is, dan is
het eindjaar het kapjaar.
- Bouwfase is in de bouwhistorie één van de perioden van de
bouwgeschiedenis (bouw, aanbouw, verbouwing en gedeeltelijke sloop in de loop der tijd).
In de loop der tijd kan een gebouw meer bouwfasen hebben. De ene balk van een
gebouw kan uit een andere eeuw stammen dan de andere, door verschillende
bouwfasen maar ook door hergebruik van oude balken.
- Datering. Aan de hand van de referentiekalenders worden houtmonsters
gedateerd. Datering is het bepalen van eindjaar of kapjaar van de boom waarvan
het onderzochte hout een deel was.
- Provenance. Een boom in een bepaalde streek kan in groei
verschillen van dezelfde soort boom in een andere streek (de omstandigheden
kunnen per streek verschillen). Het patroon van de
jaarringen kan daarom ook per streek verschillen. Omdat er steeds meer
meetreeksen komen, wordt ook steeds duidelijker waar een boom (van het
houtmonster) vandaan komt: de herkomst van bomen van houtmonsters wordt dus steeds
duidelijker (provenance is Engels voor herkomst).
- Replicatie. Om een goede referentiekalender te maken voor een
bepaalde boomsoort en streek moeten de variaties in boomgroei (groeiverstoringen
e.d.) zoveel mogelijk worden genivelleerd. Van de meetreeksen van alle
boommonsters die aan de basis staan van de kalender wordt voor elke jaarring de
afgevlakte gemiddelde waarde genomen; dit proces heet replicatie.
- Standaardiseren. Temperatuur en neerslag hebben een grote invloed
op de breedtes van de jaarringen. Onwaarschijnlijk brede of smalle jaarringen
kunnen uit de meetreeks worden gefilterd en ervoor in de plaats komen
standaardbreedtes, waardoor de meetreeks meer "gestandaardiseerd" is
en . (Zie bij groeiverstoringen.) - Meettafel. De meettafel is een fysiek hulpmiddel om via meettafel en microscoop de breedtes van de jaarringen goed te
kunnen meten. De meettafel bestaat uit een plateau dat via een draaiknop fijn
instelbaar is, zodat het houtmonster op het plateau langzaam en nauwkeurig
verschoven kan worden. Met de microscoop en een lamp die op het houtmonster
gericht is, kunnen de jaarringen goed zichtbaar gemaakt worden.
Het onderzoek, bemonstering zagen / boren / snijden, opslag van gegevens
Het karakter van het object dat onderzocht wordt, bepaalt meestal hoe het monster wordt
genomen:
Hout uit archeologische vindplaatsen: gezaagde dwarsdoorsnede (zaagmonster).
De dwarsdoorsnede toont (een deel van) de jaarringen van de boom.
Opmerkingen:
Vooral archeologische monsters van nat hout moeten i.v.m.
versnelde degradatie van dat hout zo snel mogelijk naar een dendrochronologisch laboratorium
worden gestuurd of gebracht.
Hout uit gebouwen
(bouwhistorie): geboord (boormonster).
Met een holle boor
wordt in de houten constructie geboord. In het staafje dat hier uit komt, zijn de jaarringen van het hout zichtbaar.
Opmeringen:
Soms kan aan een close-up foto (macro-foto) van de kopse kant van een balk al
afgeleid worden of deze in aanmerking komt voor onderzoek; dat bespaart veel
onnodige kosten.
Houd bij meer bouwfases rekening met het benodigd aantal monsters per
bouwfase.
Bij gebouwen die gesloopt worden, zullen vaak de houtmonsters gezaagd
kunnen worden om aan de benodigde jaarringen te komen (boren is niet nodig
omdat de balk waarschijnlij toch niet in zijn geheel behouden blijft). Bouwhout in bewoond pand: gebruik holle boor of werk non-interventief m.b.v.
foto's (zie ook Informatieblad Monstername bij
Dendrochronologie).
Hout van unica
(bij roerend erfgoed, artefacten zoals een paneel
schilderij of ander kunstvoorwerp, meubel o.d.).
De kopse kant
van paneel of plank kan de breedtes van de jaarringen tonen. Deze strook kan gefotografeerd
worden (foto als "monster").
Opmerkingen:
Unica kunnen het beste in zijn geheel gelicht worden en de bemonstering
aan een specialist worden
overlaten.
Zo non-destructief (non-invasief) mogelijk!
Opslag
van gegevens Voordeel van fysieke monsters en die in foto-vorm is dat ze gebruikt kunnen worden voor
opslag van de gegevens, alsbewijsmateriaal en eventueel voor een second opinion. Fysieke opslag van de houtmonsters en wellicht ook
monster-vervangende foto's kan o.m. bij de Rijskdienst
voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Digitale opslagmoet door de opdrachtgever van de dendrochronoloog altijd
geëist worden. De gegevens worden vastlegd in de database die daarvoor bestemd is.
Het medium daarvoor is DataverseNL:
"Het Digital Collaboratory for Cultural Dendrochronology (DCCD) was een e-depot van DANS/KNAW waarin de resultaten van dendrochronologisch onderzoek waren gebundeld. In 2021 is de inhoud ervan overgezet naar DataVerse."
Let op:
- Niet alleen de vastgelegde meetreeksen
(uit het onderzoek) maar ook de gebruikte referentiekalenders waarop de datering en
herkomst gebaseerd zijn, moeten digitaal zijn vastgelegd en te ontsluiten zijn.
- Bij een foto van de jaarringen: meet de lengte van het monster of houdt
een liniaal tegen de kopse kant van het paneel bij het maken van de foto.
Opmeten van de breedtes van de jaarringen is het handigst via het beeldscherm.
- Tussen bemonstering en onderzoek kan enige tijd verstrijken. Verpak elk monster
daarom apart in een schone plastic folie of plastic zak en zorg dat de
omstandigheden niet veranderen (temperatuur, monsters niet stapelen om
beschadigingen te vermijden).
- Endoscopie. In de toekomst kan wellicht gebruik worden gemaakt van een endoscoop
om de jaarringen direct te meten na een minimale boring. Het euvel dat het spint
gepolijst moet worden om de jaarringen goed te zien, kan verholpen worden door
na het boren het geboorde gat te polijsten. De "foto's" van de
jaarringen moeten bewaard blijven zoals het fysieke houtmonster bewaard wordt.
Voor een exacte datering geldt:
- Dateerbare monsters zijn eik, beuk, es, iep, grove den en zilverspar.
- Het houtmonster mag geen vergroeiingen, noesten of zijtakken hebben.
- In het monster moeten voldoende jaarringen aanwezig zijn (om tot
een vergelijking met het ringenpatroon te komen). Bij eiken geldt minimaal
60 ringen en bij vuren en grenen 70 (als er te weinig jaarringen zijn, kan soms
de meetreeks uitgebreid worden met andere reeksen, onder strikte
voorwaarden; een meetreeks is een reeks getallen die de afstanden tussen de jaarringen in een
houtmonster).
Omdat een opeenvolging in de loop der tijd herhaald kan zijn, is een
betrekkelijk grote reeks jaarringen nodig om de leeftijd van een stuk hout via
dendrochronologie te bepalen. Voor een betrouwbare datering moeten bij eiken
minimaal 60 jaarringen overeenkomen en bij vuren en grenen 70. Het vereiste aantallen ringen en monsters per vakgebied (archeologie, bouwhistorie, roerend
erfgoed), periode (Neolithicum, Middeleeuwen e.d.) en houtsoort (eik,
zilverspar e.d.) en Checklist voor opdrachtgevers staan vermeld in de
Handreiking Dendrochronologie (van ERM,
Cultureel Erfgoed,
SIKB).
- Er moeten voldoende monsters genomen worden (vaak zijn 4 tot 7 monsters nodig;
de monsters worden boorstalen genoemd; meer monsters en van andere
balken zijn ook nodig om na te gaan of ze uit dezelfde tijd dateren en of er
wellicht hergebruik van hout is; bij te weinig monsters of te korte
jaarring-reeksen kan in het laboratorium wel eventueel de reeks gecompleteerd
worden maar de nauwkeurigheid of juistheid kan minder sterk zijn).
- Het is zeer wenselijk dat het jongste, buitenste hout, de bast of het spinthout, nog aanwezig
is. De laatste jaarring wordt ook wan
genoemd; als deze zichtbaar is, is dat de jaarring van het afsterven van
de boom (kapjaar). Als de laatst zichtbare jaarring zich in het spinthout
bevindt, dan is dit het eindjaar en bij sommige boomsoorten bij
benadering het kapjaar.
Bij ontbreken van bast en (bij eik) spinthout kan het onderzoek tot een
"vroegst mogelijk kapjaar" (terminus post quem) resulteren.
- Het hout dat bemonsterd wordt, moet dus voldoende dik én gezond zijn (dik
i.v.m. aantal jaarringen; gezond i.v.m. correcte meting jaarringen).
- Eiken en grenen houtmonsters hebben vaak een hoog gemiddeld aantal jaarringen
(eiken groeien minder snel waardoor bij een bepaalde dikte meer jaarringen
aanwezig zijn).
- Zaagmonster: "Bij houten palen/bouwhout: een
dwarsdoorsnede / schijf van ongeveer 5 cm dik, liefst
met spinthout en bast, op de plek van de grootste diameter." "Spinthout voor het zagen niet te strak met brede tape omwikkelen en naast de tape zagen."
- Boormonster: Voor een boormonster is meestal een boorgat van 2,5 cm diameter
vereist. Uitsluitend bij boorgaten op
zichtlocaties van het hout zijn houtproppen wenselijk, voor de esthetische
beleving; constructief speelt zo'n boorgat geen enkele rol en als het hout is
aangetast dan heeft een prop geen meerwaarde.
Controlemogelijkheden Om na te gaan of de verkregen datering (bij benadering)
correct is, zijn de C14-methode
en het isotopenonderzoek.
Om de jaarringen in een stuk hout zichtbaar te maken, wordt het oppervlak ervan met een
scherp mes bijgesneden. Hierna worden met behulp van een meettafel en microscoop de
jaarringbreedten in honderdste millimeters opgemeten (0,01 mm) met een
vergroting van 10 tot 100 maal. Close-up-foto's worden "gekalibreerd"
waarna de breedte van de jaarringen op het scherm kunnen worden gemeten.
De gemeten jaarringbreedten komen in een bestand dat door speciale software wordt uitgezet in
een grafiek of staafdiagram. "De grafieken worden op een lichttafel met elkaar vergeleken. Zo krijgt de onderzoeker een eerste indicatie van de onderlinge
dateerbaarheid van de monsters. Ook wordt zo de kwaliteit van de metingen gecontroleerd."
(Bomennieuws, 22-1)
Visueel. Datering vindt plaats als er een statisch
waarschijnlijke overeenkomst is met een de referentiekalender (standaardcurve).
"De dikte van de jaarringen wordt door de dendrochronoloog opgemeten op een houtmonster met behulp van een speciale meettafel en een microscoop."
In de meetreeks staan de breedtes van de opeenvolgende jaarringen; verder
is gegeven de houtsoort en zo mogelijk de vermoedelijke streek.
Het resultaat van de metingen is "een digitale grafiek van het jaarringpatroon in het hout.
Deze grafiek wordt vergeleken met zogenaamde referentiekalenders." Als
de grafieken overeenkomen, dan is aan de kalender te zien welke het bijpassende
jaartal is (eindjaar, kapjaar).
Na de datering worden ter controle de patronen (de
curves) van de referentiekalender en het houtmonster (meestal zijn het meer) visueel met elkaar
vergeleken.
Digitaal. Steeds meer hulpmiddelen komen beschikbaar om het
analyseer- en daterings-proces te vergemakkelijken.
"Bij het vergelijken van het opgemeten groeiringpatroon met referentiekalenders of andere jaarringreeksen, worden
op elke mogelijke positie telkens statistische parameters berekend die een maat van overeenkomst tussen beide
reeksen trachten weer te geven."
Bij dendrochronologisch onderzoek wordt voor het inschatten van de overeenkomst
vooral gebruik gemaakt van:
- De t-waarde (t-toets, minimaal waarde 5). De t-waarde geeft aan of
"de gelijkenis op een gegeven positie op toeval berust of niet. Hoe hoger de waarde, hoe kleiner de kans dat het om een toevalstreffer gaat."
- Het percentage gelijkloop (overlap, Gleichläufigkeit GLK,
minimaal 65%). "Het percentage van de intervallen tussen twee jaren waarin de meting en referentiecurve gelijktijdig een stijging of daling in het jaarringpatroon laten zien."
Naast water en koolstof is zuurstof het belangrijkste bestanddeel van hout. Door
de stabiele isotopenverhoudingen van koolstof, zuurstof en waterstof zijn er betere
correlaties te leggen tussen bomen dan het gebruik van de breedte van de jaarringen.
Met de verhouding van de isotopen van zuurstof 16O en 18O
in de jaarringen van het houtmonster kan via isotopenonderzoek de ouderdom van dat houtmonster bepaald worden.
De verhouding tussen 16O en 18O-isotoop
(zuurstof-isotopen) heeft elke zomer een andere waarde, afhankelijk van
temperatuur en vochtigheid in het groeiseizoen. Tijdens "transpiratie"
van vocht uit de bladeren worden lichte watermoleculen (die van H216O)
sneller vrijgegeven waardoor de concentratie H218O en dus
18O hoger wordt. De zuurstof in het bladwater wordt opgenomen in
suikers die ook door de stam stromen en uiteindelijk houtachtig materiaal vormen.
Elk groeiseizoen geeft dus een specifieke waarde voor de verhouding van
de zuurstofisotopen, geregistreerd als deltawaarde δ18O (ofwel een promillage
18O). De opvolgende δ18O-waarden van jaarringen in het houtmonster
kunnen vergeleken worden met de inmiddels bekende isotopenwaarden in de
tijdvakken. In de ideale situatie geeft dit de ouderdom van het houtmonster.
Attentiepunten bij het isotopenonderzoek zijn o.m.:
- werkt in natte omgeving (water in hout is niet belangrijk)
- om een goede datering te verkrijgen zijn er meestal minder jaarringen benodigd
(meer dan 30 volstaat al) dan bij de jaarring-breedte-techniek van
dendrochronologie
- chemicaliën verstoren de δ18O-waarden van de jaarringen
- werkt minder goed in hete landen (tropen)
- in bepaalde gevallen kan onderzoek van koolstofisotopen in het monster
de datering verfijnen.
Uit isotopenonderzoek is ook het klimaat in het verleden te achterhalen, met de
nodige voorzichtigheid voor gematigde klimaatstreken vanwege de vele verstorende
omgevingsfactoren. Door de aandacht die klimaatverandering heeft, is er steeds
meer belangstelling voor isotopenonderzoek van oude materialen uit een ver
verleden (ijs, sedimenten, oceaanbodem e.d.).
Omdat het ringenpatroon van (dezelfde soort) bomen in hetzelfde gebied
vergelijkbaar is, maakt dat ook mogelijk de herkomst te bepalen
van het hout dat dendrochronologisch onderzocht wordt. De kennis / leer van de
herkomst van bomen in hun tijd wordt dendroprovenance genoemd.
De groei van bomen wordt voor een deel gestuurd door het heersende klimaat
en de schommelingen in temperatuur en neerslag van jaar tot jaar.Voor de
disciplines die het vroegere klimaat en landschap onderzoeken is
dendrochronologisch onderzoek zeer nuttig.
In archeologisch hout, historisch bouwhout of fossiele boomstammen zijn soms
patronen of verstoringen in het jaarringpatroon op te merken (groeiverstoringen).Groeiverstoringen
maken datering moeilijker, maar kunnen "weggefilterd" worden.
De notatie kapjaar / eindjaar is bijvoorbeeld "1553 ± 6 jr d", waarbij:
- "d"
staat voor dendrochronologische datering
- "a"
voor datering vanuit archiefstukken
- "j" voor jaartalvermelding op
het bouwwerk.
Er is een aantal belangrijke hulpmiddelen in de dendrochronologie:
- Lintab
meetstation (meettafel en microscoop van Rinntech).
- TSAP-Win
(Pro) software om de gegevens uit het meetstation op te slaan, te bewerken en
een chronologie op te bouwen.
- DataverseNL
voor opslag van gegevens en delen van onderzoeksresultaten / resultaten, tijdens de onderzoeksperiode en
daarna (autorisatie vereist). De gegevens krijgen een Digital Object Identifier
(DOI), waardoor het ook voor anderen gemakkelijk wordt om naar de dataset te verwijzen.
DataverseNL bevat ook de gegevens van de oude DCCD-database (Digitaal Collaboratorium voor Culturele Dendrochronologie).
- CDendro is bedoeld om je te helpen houtmonsters onderling te
dateren, d.w.z. om je te laten weten wanneer een paar boomstammen in het bos zijn
gekapt.
- CooRecorder is bedoeld om je te helpen ringbreedtes te meten met je standaard
kantoorscanner (zelfde uitgever als CDendro).
The present is the key to the past
Verschillende dateringsmethoden met instrumenten (m.b.t.
klimaatreconstructie, bron H.J.A. Berendsen):
- dendroklimatologie (8.400-12.500 jaar)
- pollenanalyse (1.000.000 -100.000.000 jaar)
- isotopen-onderzoek landijs (1.000 - 100.000 jaar)
- isotopen-onderzoek diepzee (1.000 - 1.000.000 jaar)
- geologisch/geofysisch/geomorfologisch onderzoek (ook > 1.000.000
jaar).
Eiken heeft een aantal kenmerken die het goed bruikbaar maakt voor dateringen:
- de eik heeft een lange levensduur, dus er zijn theoretisch lange
jaarringcurven mogelijk
- de eik was de belangrijkste boomsoort voor houtbouw, dus eikenhout is uit veel
perioden beschikbaar
- de eik maakt smalle jaarringen waardoor bij een houtmonster relatief veel
jaarringen aanwezig kunnen zijn
- de eik werd / wordt vaak gebruikt voor dikke balken waardoor veel jaarringen
zichtbaar zijn bij een houtmonster
- de eik maakt geen valse jaarringen en slaat ook geen jaar over, dus de
jaarringen geven werkelijk de opeenvolgende jaren aan wat het dateren
eenvoudiger maakt
- aan het aantal gevonden ringen spinthout van de eik kan worden geschat hoeveel
ringen aan de buitenkant van het hout ontbreken
- de eik blijft in natte en droge omstandigheden goed bewaard.
De jaarringen tonen eventuele problemen tijdens de groei van de boom en geven
daarmee geen bruikbaar houtmonster:
- plotseling veranderde groeiomstandigheden (langdurige droge periode,
langdurige overstroming, stijging grondwater, ziekte, overschaduwing van andere
bomen, vergroeiingen)
- aantasting door insecten o.d., zijtakken e.d.
- calamiteiten (bosbrand, extreme storm)
- ingrepen van de mens (regelmatige snoei, aangepaste groei van krommers).
Dendrochronologie behoort tot de zogenoemde archeometrie,
de wetenschap waarmee natuurwetenschappelijke methoden en technieken
("harde feiten") worden toegepast om archeologische vondsten
te dateren.
Voor andere dateringsmethoden zoals 14C-datering, isotopenonderzoek, pollenonderzoek, XRF, FT-IR,
Drifts, OSL (Thermoluminescentie), OCT (Optical Coherence Tomography) zie bij C14-datering
of
andere dateringstechnieken.
jaarringkalender; verschillende stukken hout kunnen op basis
van hun jaarringpatronen (de breedtes van de diverse jaarringen)
gesynchroniseerd worden, waarna een voor die houtsoort en dat
herkomstgebied een "algemene" jaarringkalender gemaakt kan
worden;
klik voor groter! (onroerend
erfgoed vlaanderen):
boormonster, nemen van een monster voor dendrochronologisch onderzoek; het nemen van
(hout)monsters wordt monstername genoemd:
dateerbare houtsoorten, overzicht van kalenders van in Nederland aangetroffen dateerbare houtsoorten vanaf 1000 v.
chr; klik voor groter! (afb. esther jansma, cultureel
erfgoed):
gezaagd grenen monster met veel jaarringen, warmoesstraat 18,
amsterdam; klik voor groter (foto han van gool,
bureau monumenten en archeologie amsterdam):
verwijderen van een houtmonster na boren met een holle boor (foto's gabri
van tussenbroek):
De term dendrochronologie bestaat uit het Griekse dendron (boom) en de
term chronologie, afkomstig van het Franse chronologie, gevormd uit het Griekse
chronos (tijd) en het achtervoegsel logie (leer), afgeleid van
het Grieks -logia (woord, verhandeling), van logos (woord, leer), van
legein (spreken, verklaren); bron Etymologiebank.