Dendrochronologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het
dateren van houtmonsters aan de hand van jaarringenonderzoek,
d.w.z. aan de hand van de in de monsters herkenbare jaarringen
(groeiringen). Hiervoor wordt meestal hout afkomstig van de eik gebruikt. Deze boom heeft als bijzondere eigenschap dat het elk jaar een jaarring groeit, onafhankelijk van de weersgesteldheid. Andere bomen vormen in een goed seizoen soms meerdere
ringen of in een slecht jaar soms geen. Door het tellen van de ringen van een eik is het dus makkelijk de leeftijd van de boom af te lezen. De jaarringen variëren per jaar niet in aantal maar
ook in dikte: in een goed seizoen wordt een brede en in een slecht seizoen een dunne jaarring afgezet. Zo ontstaat een
ringenpatroon dat voor een bepaalde streek en periode uniek is
(een soort streepjescode). Door deze jaarringreeksen (perioden) van
levende bomen, hout uit oude gebouwen en van archeologische opgravingen te laten overlappen is het mogelijk eikenhout tot
vele duizenden jaren terug te dateren. Deze jaarringkalender
(groeikalender) gaat
voor Nederland, met enkele hiaten, toch 8.400 jaar terug in de tijd.
Omdat het ringenpatroon van (dezelfde soort) bomen in hetzelfde gebied
vergelijkbaar zijn, maakt dat ook mogelijk de herkomst te bepalen
van het hout dat dendrochronologisch onderzocht wordt. De kennis/leer van de
herkomst van bomen in hun tijd wordt dendroprovenance genoemd (provenance
is Engels voor herkomst).
Een voorbeeld van de herkomstgebieden en periode die Paul
Borghaerts onderscheidt in zijn boek Houtstromen (over hout voor schuren van
boerderijen in Friesland):
- 16e eeuw: eiken uit Duitsland
- 17e eeuw: grenen uit Noorwegen
- 18e eeuw, eerste helft: uit Estland (het stroomgebied van de Narva)
- 18e eeuw, tweede helft: uit Letland en Litouwen
- Franse tijd: binnenlands eiken (geen buitenlands hout beschikbaar)
- 19e eeuw, eerste helft: uit Pommeren en Pruisen (het stroomgebied van de Oder
en de Wisla)
- gehele 19e eeuw: grenen en vuren uit Zweden
- 20e eeuw: Amerikaans eiken.
Resten van
bomen die worden gevonden bij veenafgravingen kunnen duizenden jaren oud zijn;
het hout is nooit verrot omdat er geen zuurstof in grondwater in het veen
zit. Het hout van deze bomen heet kienhout en is van belang om de jaarringkalender compleet
te maken. Voor sommige streken reikt
dendrochronologie tot 11.000 jaar geleden, bijvoorbeeld de eik in het zuiden van
Duitsland en de grove den in het Noord-Ierland.
Voor een exacte datering is het noodzakelijk dat het jongste buitenste hout, het spinthout, nog aanwezig is.
Door het spinthout van dode bomen is immers de "sterfdatum" van de boom
bekend.
Eén van de foto's hieronder toont hoe een reeks delen van verschillende bomen uit
eenzelfde gebied gebruikt kunnen worden voor een soort jaarringkaart.
Voor vrijwel elk gebied in Europa is het kenmerkende groeiverloop
vastgesteld, vooral bij eiken maar ook bij grenen.
"Bij het dendrochronologische onderzoek wordt met een holle boor in de
houten constructie geboord. In het staafje dat hier uit komt, zijn de jaarringen
van het hout zichtbaar." Een goed monster bevat een zo groot mogelijk aantal ringen, van spint
tot kern. Mocht er nog bast aan de balk zitten (de wankant),
dan is de laatste jaarring van de hout bekend. De afstanden tussen de jaarringen van het monster worden in
een tabel gezet en de curve daarvan wordt vergeleken met de standaardcurven van
het vermoedelijke herkomstgebied van het hout. Datering vindt plaats als er een
statisch waarschijnlijke overeenkomst is met een standaardcurve. Voor een juiste
datering worden bij voorkeur meer monsters genomen.
De notatie is bijvoorbeeld "1553 ± 6 jr d", waarbij de "d"
staat voor dendrochronologische datering (andere dateringen zijn "a"
voor datering vanuit archiefstukken, en "j" voor jaartalvermelding op
het bouwwerk).
Een andere manier om organisch materiaal te dateren is de C14-datering.
(Voor onder meer de datering van aardewerk leent zich het XRF-onderzoek; XRF
staat voor X-Ray Fluorescence spectrometry,
dus een soort Röntgen-onderzoek, zie een korte beschrijving van XRF bij het
onderwerp C14-datering.
Voor het dateren van niet-organisch materiaal zoals geologische afzettingen,
baksteen en aardewerk kan mogelijk Optically Stimulated Luminescence of Thermoluminescentie
worden toegepast.)
The present is the key to the past
Verschillende dateringsmethoden met instrumenten (m.b.t.
klimaatreconstructie, bron H.J.A. Berendsen):
- dendroklimatologie (11.000 jaar)
- pollenanalyse (1.000.000 -100.000.000 jaar)
- isotopen-onderzoek landijs (1.000 - 100.000 jaar)
- isotopen-onderzoek diepzee (1.000 - 1.000.000 jaar)
- geologisch/geofysisch/geomorfologisch onderzoek (ook > 1.000.000
jaar).
Geofysisch worden voor absolute datering o.m. gebruikt: lood 210 (210Pb),
radioactieve koolstof (14C), kalium-argon (40K-40Ar), argon-argon (39Ar-40Ar),
rubidium-strontium (87Rb-87Sr), uranium-lood (234U en 235U), thorium-lood (232Th),
thermoluminiscentie en aminozuur (Nederlandse
Geologische Vereniging).
Dendrochronologie behoort tot de zogenoemde archeometrie,
de wetenschap waarmee natuurwetenschappelijke methoden en technieken
("harde feiten") worden toegepast om archeologische vondsten
te dateren.
Voor andere dateringsmethoden zoals 14C-datering, ollenonderzoek, XRF, FT-IR,
Drifts, OSL (Thermoluminescentie): zie bij 14C
technologie.
deel van de jaarringkalender vergeleken met een boomplak (cultureel
erfgoed):
nemen van een monster voor dendrochronologisch onderzoek; het nemen van
(hout)monsters wordt monstername genoemd:
De term dendrochronologie bestaat uit het Griekse dendron (boom) en de
term chronologie, afkomstig van het Franse chronologie, gevormd uit het Griekse
chronos (tijd) en het achtervoegsel logie (leer), afgeleid van
het Grieks -logia (woord, verhandeling), van logos (woord, leer), van
legein (spreken, verklaren); bron Etymologiebank.