Meestal:
14C-datering, radiocarbon dating. De C14-datering is een bepaling van gehalte aan radioactieve
koolstof 14C van organisch materiaal (hout, houtskool, veen, schelpen e.d.) waaruit de14C-ouderdom kan worden afgeleid.
14C-datering kan vrijwel uitsluitend plaatsvinden van organisch
materiaal: hout, houtskool, veen, botten, zaden (graankorrels e.d.), schelpen
enz.
Opmerkingen:
- Het heet radioactieve koolstof, maar die radioactiviteit is absoluut
ongevaarlijk.
- "If it was once alive, we can date it." In bepaalde gevallen
kan echter ook de ouderdom bepaald worden van niet-organisch materiaal, bijvoorbeeld
water waarin koolstof is opgelost of een spijker waar koolstof in zit.
- De 14C-datering gaat niet verder dan ca. 60.000 jaar gelden en is meer of
minder geijkt tot 26.000 jaar geleden.
Alle levende organismen bevatten radioactieve koolstof. Zodra zo'n organisme
sterft, bijvoorbeeld gekapt wordt zoals bij een boom, neemt de hoeveelheid koolstof in de
loop van de tijd met een bekende snelheid af. Vergelijking van de verhouding
tussen 14C en 12C in het te onderzoeken dode organische materiaal (Rm) met dat
in de atmosfeer geeft de radiocarbon-tijd, d.w.z. de ouderdom, de tijd
tussen de dood van bijvoorbeeld een boom en het moment waarop gemeten wordt. Deze ouderdom wordt opgegeven
in jaren vóór 1950 na Chr. (jaren
BP) met daaraan toegevoegd de aan de meting verbonden
mogelijke afwijking (standaarddeviatie).
De 14C-datering is een destructieve methode: eerst wordt van het monster
zuiver CO2-gas gemaakt, wordt het fysisch/chemisch voorbehandeld en meestal
wordt het daarna nog verbrand, om het dateerbare deel te verkrijgen.
Bij de 14C-datering dient altijd een zekere reserve te worden
aangehouden:
- het 14C-gehalte van organismen in zee, in zoet water en op vaste aarde
verschilt van elkaar (in het jaar 777 bijvoorbeeld is er een extreem groter 14C
gehalte aanwezig)
- het 14C-gehalte in de atmosfeer is niet constant (o.m. door veranderingen
magneetveld van de aarde, activiteit van de zon, veranderingen CO2-evenwicht
oceanen en atmosfeer en de laatste decennia atoomproeven)
- niet altijd is bekend van welk deel van de boom het hout afkomstig is en het
monster kan uit de kern van de stam komen van een zeer oud geworden boom en kan
daardoor bijvoorbeeld 100 jaar ouder gedateerd worden (de kern van de boomstam
is dood, maar de boom leefde bijvoorbeeld nog 100 jaar door voordat die gekapt
werd, vooral bij eik en beuk komt dat vaker voor; het zogenoemde oud-hout-effect
of inbuilt age)
- het monster ligt in zee en de zee heeft een lagere concentratie 14C dan het
monster (en dus wordt het monster bij meting als ouder bestempeld; het monster
kan zo ongeveer 400 jaar ouder benoemd worden; dit heet het reservoireffect)
- het monster ligt in een jongere omgeving en die omgeving wordt gemeten (dit
komt regelmatig voor, een monster in geroerde grond waardoor het in jongere
grond komt te liggen)
- het monster ligt in een oudere omgeving en die omgeving wordt gemeten
(bijvoorbeeld bij hergebruik van grafvelden en toevallig wordt een monster van
een jongere overledene gemeten, vaak ook het gevolg van te weinig monsters)
- het monster heeft geen relatie met de omgeving waarin het zich bevindt
- de halveringstijd van 14C is ooit niet geheel correct bepaald (bepaald was
5568 jaar,
terwijl er nu vanuit wordt gegaan dat dat 5730 +/- 40 jaar is).
Daarom is het volgende bepaald (algemene afspraken en tips voor het
nemen van monsters e.d.):
- we hanteren de oorspronkelijke halveringstijd van 5568 jaar
- er is een correctie met behulp van het radioactieve isotoop 13C
- de 14C-radioactiviteit wordt gemeten ten opzichte van een
bepaalde standaard (oxaalzuur, 95% van de waarde in het jaar 1950)
- de tijdseenheid is BP (Before Present, maar met Present wordt bedoeld 1950,
dus het aantal jaren vóór 1950)
- de afwijking wordt bij het aantal jaren vermeld (+/- x jaar)
- er zijn vaak te weinig dateringen; "één datering is géén
datering"; neem altijd meer monsters dan kan het "overlappend
gebied" bepaald worden, d.w.z. het ouderdomsgebied dat in (bijna) alle
metingen van de monsters voorkomt (kosten van een monster ca. 350 euro per
monster, situatie 2021 Groningen)
- ga goed na wat je wilt bemonsteren: wanneer zich zaden in het grondmonster
bevinden, dan is het zinvoller van die korrels de 14C-leeftijd te bepalen (en
niet van koolstof uit het monster), omdat die niet nog tientallen jaren
doorleeft zoals bij een boom (is dat eigenlijk echt zo? zulke korrels kunnen
vaak eeuwen later toch nog ontspruiten?)
- ga goed na of de context van het monster wel goed is (is de grond geroerd,
zijn er wortels door gegroeid o.d.)
- gebruik zo mogelijk (ook) andere dateringsmethoden (dendrochronologie e.d.)
- "een onverwachte datering maakt het juist leuk" (dan wordt het
controleren en nadenken en opnieuw meten en vaak (blijkbaar foutieve) aannames
bijstellen)
- er is voortgang met de toepassing van high-performance liquid chromatography
(HPLC)
- er is voortgang met de zogenoemde exact-year radiocarbon dating.
Christian van der Linde (BAAC) heeft een zeer goed voorstel: het mooiste is als
er een nationale databank is met allerlei beschrijvingen van de
monsters, locaties (vindplaatsen, sites), vind-diepten, omstandigheden, bepalingsmethode
(14C, dendrochronologie o.d.), ouderdommen, bepalingsdatums van de ouderdommen
enz., zodat men snel na kan gaan of er al onderzoek is geweest op een bepaalde locatie en
wat de resultaten daarvan waren. Per site kan er ook een chronologie zijn per
grondlaag (stratigrafie). (Ideaal is als een deel van het grondmonster bewaard
kan blijven, zodat later herdatering kan plaatsvinden? Of is dat deel van het
monster dan toch "verontreinigd"?)
- Dendrochronologie. De 14C-tijdschaal is in 2004 uitgebreid tot 26.000 jaar geleden en kan in
bepaalde gevallen geijkt worden aan de hand van de
dendrochronologie
die tot ca. 14.000 jaar teruggaat. Wanneer de vondst (het monster, de sample)
onderdeel is van een houten omgeving en er zijn voldoende jaarringen aanwezig,
dan kan meestal goedkoper en nauwkeuriger een dendrochronologische meting worden
uitgevoerd. Dendrochronologie is een voorbeeld van exact-year dating. - Pollenonderzoek. Een andere manier om een vondst te dateren is het pollenonderzoek waarbij
de aanwezigheid en hoeveelheid van bepaalde soorten stuifmeel in een onderzochte
bodemlaag een bepaalde periode in de geschiedenis kan aangeven (het zogenoemde
palynologische of palynologisch-archeologische onderzoek).
- XRF-onderzoek. Voor onder meer de datering van aardewerk leent zich het XRF-onderzoek (X-Ray Fluorescence spectrometry,
Röntgenfluorescentiespectrometrie, dus een soort Röntgen-onderzoek), een volledig non-destructief onderzoek dat
zeer veelbelovend is, maar nog wel in de kinderschoenen staat (2012). "Het monster wordt bestraald met laagenergetische röntgenstralen. De aangestraalde atomen in het monster zenden daardoor fluorescentiestraling uit die voor elk element een ander energieniveau heeft. Deze stralen worden opgevangen door een detector die ze omzet in een elektrisch signaal.
M.b.v. bekende signalen van standaarden waarmee het apparaat gekalibreerd is, kan met een PC de concentratie in het monster worden berekend."
(Waarborg Holland) Door
vergelijking met bekende monsters uit een bepaalde periode en een bepaalde
streek kan kan gedateerd worden.
- FT-IR. De structuur van de moleculen en de samensteling / binding van de chemische
elementen kan worden onderzocht met infraroodspectroscopie. Twee typen
infrarood-onderzoek zijn hier van toepassing: Transmissie FT-IR
(Fourier Transformatie InfraRood licht, bepaling van de hoeveelheid energie die bij
het bestralen met
infrarood licht geabsorbeerd wordt bij welke golflengte) en Diffuse Reflectance
Infrared Fourier Transform Spectroscopy (DRIFTS, DRIFT, bepaling
van het
diffuus gereflecteerde licht en dus niet de transmissiestraling zoals
bij FT-IR).
- OSL of Thermoluminescentie. Voor het dateren van niet-organisch materiaal zoals geologische afzettingen,
baksteen en aardewerk kan mogelijk Optically Stimulated Luminescence
(OSL) of Thermoluminescentie
worden toegepast. OSL geeft meestal exacter dateringen dan C14.
- Isotopen. De verhouding tussen de zuurstofisotopen 16O en 18O is
bepalend voor een bepaalde koude of warme periode en locatie. Plankton legt die
verhouding zeer nauwkeurig vast. Door een boring in de diepte kunnen fossielen
in die lagen de temperatuur van toen aangeven. Fossielen zijn meer het
werkterrein van de paleontoloog terwijl de archeoloog zich meer richt op de
restanten van culturen, maar wie weet kan die verhouding toch ergens van nut zijn. Bij schelpen kun je door isotopen van strontium en barium achterhalen of
een jaar nat of droog was.
De 14C-methode behoort tot de zogenoemde archeometrie,
de wetenschap waarmee natuurwetenschappelijke methoden en technieken
("harde feiten") worden toegepast om archeologische vondsten te
dateren.