pingo, pingoruïne

Ook: doodijsgat. Een pingo is een meestal lage heuvel met een lensvormige ijskern. "Pingo's ontstaan door de aangroei van ijslenzen vlak onder het oppervlak. Ideaal voor pingovorming zijn plaatsen waar de permafrost (altijd bevroren grond, bijvoorbeeld in een ijstijd) niet helemaal gesloten is en kwelwater door gaten in de permafrost kan komen. Daardoor groeit de ondergrondse ijslens en wordt de bovenliggende grond omhooggeduwd. Zo vormen zich heuvels die in de huidige toendragebieden wel zestig meter meter hoog kunnen worden."
Op bijvoorbeeld Groenland en in Noord-Canada komen omvangrijke pingo's voor.


principe van de groei van een pingo;
klik voor groter (danielle kooij, naturalis):


twee grote pingo's in de macenzie-delta in noordwest canada (open university geological society ougs):


ijslens van een geërodeerde pingo
; klik voor groter (open university geological society ougs):


Als de bodem geen water doorlaat, kan het gedeeltelijk ontdooide ijs niet als water de ondergrond in zakken, kan de pingo aangroeien en kan later een meertje achterblijven, een pingoruïne.
"Een pingoruïne is een depressie in het landschap, met een keilemen wal eromheen. De pingoruïne heeft de vorm van een krater en ontstaat wanneer de bodem onder een pingo ontdooit, waardoor het water door scheuren in de grond uit de heuvel kan verdwijnen en de heuvel inzakt. Deze depressie wordt vaak opgevuld met een meertje. In Nederland zijn de pingoruïnes meestal enkele meters diep." 
De karakteristieke kratervorm van een pingoruïne is ontstaan door het afglijden van het materiaal van de rand in het meertje.
De wallen van pingoruïnes zijn meestal door erosie verdwenen. Vaak is daarom niet met zekerheid te stellen dat een meertje een pingoruïne is. Veel pingoruïnes zijn niet meer gevuld met water omdat het water door het afsterven van planten in veen is veranderd.

Voorbeeld van pingoruïnes zijn het Ganzemeer in Friesland (in de buurt van Drachten) en het Uddelermeer op de Veluwe. De diepte van het Uddelermeer is ruim 17 m.


pingoruïne (tno):


pingoruïne uddelermeer (foto wim de gans, geologie van nederland):


Het meertje dat vaak in de depressie van een pingoruïne ontstaat, wordt dobbe genoemd. (Dobben zijn meertjes die door een wal omringd worden; ze kunnen ook kunstmatig aangelegd zijn, bijvoorbeeld op een terp.)

Het woord pingo is afgeleid van het Inuit, de taal van de eskimo's, pinguq ("heuvel die groeit").

Rimpelingen of andere geaccidenteerde gebieden die enig reliëf geven aan het platte Nederlandse land, zijn bijvoorbeeld:
dekzandrug, donk, drumlin, meanderende rivier, pingo-ruïne, stuifzand (bij dekzand), stroomrug, stuwwal, terp, terras, vliedberg, wiel, woerd.


Met dank aan Natuurwijzer, Naturalis, Open University Geological Society OUGS, TNO, Geologie van Nederland.

Eng. pingo; pingoruïne is collapsed pingo; kettle hole