schroten: koud tegen elkaar, geschaafd en geploegd (messing en
groef), met kloostersponningverdekt
genageld, sponning en groefschroten, vellingschroot
of v-schroot, damwandplanken met visbeksluiting; klik voor
groter (uit het boek bouwmaterialen van ing.
m.w. verver, 1995):
Het woord schroot in de betekenis van reep gezaagd hout is afkomstig van het
Middelnederlands sc(h)rode (het snijden, afgesneden stuk, strook, band,
zwachtel; begin 13e eeuw) van het werkwoord schrooien of schroden
(besnoeien, klein snijden, in stukken hakken), waarin schrood geworden is tot schroot
(verg. kruit en kruiden); bron Etymologiebank.
2. Schroot is ook de benaming voor metaalafval dat bestaat uit kleine stukjes (Van
Dale), bv. van sloopauto's, die weer worden hergebruikt bij de
staalfabricage.
Het woord schroot (oud ijzer;1642 in de betekenis "stukken ijzer als
munitie"; de betekenis "metaalafval" 1855-1856) is afkomstig van
het Hoogduitse Schrot, Oudhoogduitse scrot (snede) en is verwant met
ons werkwoord schrooien of schroden (besnoeien, klein snijden, in
stukken hakken); bron Etymologiebank.