1.
Vaak in het meervoud en verkleinend: schrootjes. Een
schroot is een dunne plank voor bijvoorbeeld bekleding van wand of plafond.
De meeste schroten hebben een sponning
zodat de schroten netjes in elkaar geschoven kunnen worden. Rabatdelen hebben meestal
een profilering waardoor een soort "kanaal" bij de aanhechting van de
schroten. (De pagina rabatdeel geeft
veel extra informatie.) Vloerdelen zijn wat dikkere schroten die door hun dikte en het
(meestal) ontbreken van een profilering geschikt zijn als vloerbedekking.
Soms hebben schroten de neiging wat bol of hol te gaan staan; dit kan vermeden
worden door in de onderzijde van het schrootje een gleufje te frezen
zodat het hout nog een beetje kan werken.
De afbeeldingen tonen verschillende soorten schroten.
de schroot werd ook wel sponningschroot genoemd, rabatdeel (dekker
hout):
schroten / vloerdelen: (a) koud tegen elkaar, (b) geschaafd en geploegd (messing en
groef), (c) met kloostersponningverdekt
genageld, (d) sponning en groefschroten, (e) vellingschroot
of v-schroot (puntschroot), (f) damwandplanken met visbeksluiting;
klik voor
groter (uit het boek bouwmaterialen van ing.
m.w. verver, 1995):
Het woord schroot in de betekenis van reep gezaagd hout is afkomstig van het
Middelnederlands sc(h)rode (het snijden, afgesneden stuk, strook, band,
zwachtel; begin 13e eeuw) van het werkwoord schrooien of schroden
(besnoeien, klein snijden, in stukken hakken), waarin schrood geworden is tot schroot
(verg. kruit en kruiden); bron Etymologiebank.
2. Schroot is ook de benaming voor metaalafval dat bestaat uit kleine stukjes (Van
Dale), bv. van sloopauto's, die weer worden hergebruikt bij de
staalfabricage.
Het woord schroot (oud ijzer;1642 in de betekenis "stukken ijzer als
munitie"; de betekenis "metaalafval" 1855-1856) is afkomstig van
het Hoogduitse Schrot, Oudhoogduitse scrot (snede) en is verwant met
ons werkwoord schrooien of schroden (besnoeien, klein snijden, in
stukken hakken); bron Etymologiebank.