1.
Ook: schip. In de romp van een kerkgebouw worden globaal onderscheiden
de middenbeuk (hoofdbeuk of middenschip, zie foto rechts), de zijbeuken, de dwarsbeuken, het koor, de
apsis. Synoniem voor het woord beuk
bij een kerkgebouw is schip.
Een beuk is één van de in de lengterichting of dwarsrichting van de kerk gelegen ruimten tussen de
pilaren, of tussen de pilaren en de zijmuren.
De dwarsbeuk staat loodrecht op
de as van de kerk; de dwarsbeuken vormen, samen met het deel tussen
die dwarsbeuken, het transept.
Vroeger werd ook gesproken over
koorbeuk en was kruisbeuk een synoniem voor transept.
Een éénbeukige kerk is een kerk zonder zijbeuken; voorbeelden
daarvan zijn zaalkerken; ook schuilkerkjes
hebben vaak maar één "ruimte".
een paar voorbeelden van éénbeukige kerken uit het boek "vroomheid
in hout en steen" van
drs. r. steensma:
voorbeeld van de bouwhistorie van een éénbeukige kerk met transept,
de h. gertrudis van nijvel, lottum, verwoest in de tweede wereldoorlog
(boek monumenten van geschiedenis en kunst in noord-limburg, van j.h.a.
mialaret, 1937):
voorbeeld van meerbeukige kerk uit het boek "vroomheid in hout en
steen" van drs. r. steensma:
De term beuk is een nevenvorm van buik (ook gebruikt als benaming voor beuk in
sommige Vlaamse streken), Middelnederlands buec (buik); bron Etymologiebank.
Met dank aan het Instituut voor de Nederlandse taal (Ivdcnt)
en Dig Keur (Vademecum De Late Middeleeuwen, uitgeverij
Profiel).
Eng. nave (schip, middenbeuk); aisle is zijbeuk;
Fr. nef, vaisseau
2. Ook: stramien. De term
beuk wordt ook gebezigd bij de ruimtelijke indeling van andere
gebouwen dan kerken. Een beuk is dan een door hoofdmuren begrensde ruimte die in
de regel afzonderlijk overkapt is. Eénbeukige woningen zijn gebouwen die (meestal in de breedte van de woning) uit één stramien bestaan.
Zie
ook travee.