Het
voorhuis was vóór de 18e eeuw het deel van het huis dat aan de
straatzijde stond en vaak een bedrijfje bevatte. Daarom was het vaak
hoger dan het andere deel, het achterhuis, en bevatte vaak een kelder.
Vooral in oudere steden zijn de panden vrij smal, omdat er belasting betaald
werd over de breedte van het eigendom. Een voordeel van smalle panden in de
oudere steden is dat handel en verkoop aan de straatzijde mogelijk is en dat er
veel woningen naast elkaar kunnen op eenzelfde oppervlak (dit laatste geldt ook
voor nieuwbouwwijken). Een gevolg van de smalle panden is dat ze vaak zeer diep
zijn, soms zó diep dat er te weinig licht in de woningen kon treden. Soms zijn
in de diepe panden lichtschachten aanwezig of lichtkokers aanwezig om de donkere
kamers in het midden van enig licht te voorzien. Achter- en voorhuis waren vaak
gescheiden door een brandmuur.
Een andere oplossing is de panden
te bouwen met een voorhuis en een achterhuis,
en een binnenhof of binnenplaatsje ertussen, waardoor in zowel het voor- als achterhuis
meer licht kon toetreden; voor de bereikbaarheid was er soms een gang tussen de
beide huizen.
De eerste foto's onder tonen het pand aan de Brouwersgracht 218 (met
voorhuis) in Amsterdam dat fraai gerestaureerd is.
Later werd ook een nieuw huis voor een schuur een voorhuis genoemd
(foto onderaan). Soms stond het voorhuis dwars op de schuur of het oude
huis dat verder van de weg af lag.
De
benaming met "voor" leeft voort in wat we een voorkamer
noemen: een kamer aan de voorzijde van het huis, bijna altijd de
straatzijde.