Een dodenlantaarn is op een kerkhof een smalle, in Nederland meestal lage toren met bovenaan een aantal openingen om licht door te
laten.
Meestal staat de dodenlantaarn in het midden van het kerkhof. Ook
waren er wel eenvoudiger lantaarns op een paal. Soms bevindt de dodenlantaarn zich
op of aan een muur van het kerkhof of in een nis in de
kerkhofmuur of in de muur van de kerk (in de nis lijkt
de dodenlantaarn meer op een olielamp; deze kleine variant van de
dodenlantaarn werd ook wel in de hagioscoop
geplaatst).
"Als in de gemeenschap iemand stierf, werd in de top een lantaarn ontstoken om de dwalende ziel de weg naar het hiernamaals te wijzen. Ook op feestdagen kreeg het baken licht."
Het doel of nut van de dodenlantaarn kan zijn:
- tegen grafschennis
- als gids voor de zielen van de overledenen (de ziel, van het lichaam gescheiden, leeft voort dus heeft licht nodig)
- om boze geesten te weren (demonen, de duivel)
- het licht staat voor God of voor Christus die over zielen van de
doden waakt
- als een teken van aandacht (zoals een kaarsje bij het graf)
- als teken dat dit een begraafplaats is (wanneer er geen kerk in de nabijheid
is)
- om licht te hebben in zo'n gevoelige, wat griezelige omgeving (in
schemering en duister is het op een kerkhof vaak aardedonker).
Vermoedelijk was de bloeiperiode van de dodenlantaarn van de 12e tot de
16e eeuw. Op een gegeven ogenblik werd het gebruik van de lichtbron in de lantaarn verboden, door de
Reformatie omdat het blijkbaar niet voldeed aan hun visie van het geloof, of door de overheid omdat de lichtbron brandgevaarlijk
was (of als smoes om de katholieken te dwarsbomen). In de 18e eeuw stond
in Eindhoven op een brandende dodenlantaarn zelfs een forse boete.
Misschien dat hieruit de gewoonte ontstond van een (kleine) lantaarn
zonder licht, als teken dat "de lamp des levens is gedoofd".
Het verschijnsel dodenlantaarn bleef actief tot het einde van de 19e eeuw,
waarna veel dodenlantaarns in Nederland verdwenen.
In Frankrijk bestaan grotere, hogere dodenlantaarns, die gebouwd zijn vanaf de
12e eeuw. Soms lijken het meer baarhuisjes
dan dodenlantaarns.
Een ander verschijnsel op het kerkhof, was het kerkhof-rooster: een wildrooster
bij de toegang van het kerkhof om vee te weren (vooral de wroetende poten en snuiten van
varkens richtten nogal wat schade aan). Dit rooster werd ook wel een duivelsrooster
genoemd: een rooster om de duivel te weren (zijn benen waren immers bokkenpoten
met hoeven).
monseigneur g.w. van heukelumstraat, nieuwegein (foto ronald molegraaf, klik
voor een opname dichtbij de lantaarn, locatie
in google maps):