Ook: neerhuis, neerhof, nederhof,
schathuis, schathoes. Een bouwhuis is een voorgebouw van een buitenplaats.
Bouwhuizen komen vooral voor bij buitenplaatsen met (ook) agrarische of bosbouw-taken.
Het doel van een bouwhuis kan zijn (meer mogelijkheden):
- agrarisch: onderdak aan personeel van het agrarische bedrijf, stallen voor het vee, onderdak
voor paarden, wagens, koetsen, werkplaatsen, materieel voor de boerderij /
hoofdgebouw
- economisch: opslag voor bijvoorbeeld de tienden (betalingen van de pachters aan de landeigenaar
/ leenman); een aparte kamer voor de commies of rentmeester (beheer van
landgoederen), eventueel tolheffing
- koetshuis: onderdak voor paarden, koetsen, koetsier.
Het agrarische karakter was vrijwel altijd noodzaak om de eigenaar van de buitenplaats van inkomsten te voorzien.
Opmerkingen
- Soms zijn er twee voorhuizen die aan weerszijde van een voorplein van de buitenplaats liggen.
- Soms werden de bouwhuizen in een U-vorm geplaatst waardoor samen met het
hoofdgebouw een besloten "voorburcht" ontstond (voorbeeld is de eerste voorburcht van kasteel
Hoensbroek). Denk aan de Romeinse villa, die ook vaak een besloten middenplein had.
- Soms is de buitenplaats zelf afgebroken of een ruïne en is alleen het
bouwhuis in gebruik gebleven.
- Soms is de buitenplaats omgracht en is er een brug naar het
voorplein.
- Aan de koetspoort in een bouwhuis is
te zien dat het bouwhuis werd gebruikt voor hooiwagen, paard- en wagen / koets.
- Als er één bouwhuis is en de agrarische functie ontbrak, dan werd het bouwhuis ook wel
koetshuis genoemd.
- In Noord-Brabant wordt vaak gesproken over neerhuis i.p.v. bouwhuis. In Groningen
en Drenthe wordt een bouwhuis veelal schathuis of schathoes
genoemd (skat of sket is Oudfries voore (munt)schat en vee).
- De zichtlijn speelde een belangrijke rol: uitzicht vanaf het
hoofdgebouw zo ver mogelijk, voorbij de voorgebouwen. Bij veel buitenplaatsen
was ook de aanwezigheid of nabijheid van water belangrijk voor de aanvoer van
goederen en voedsel.
- De benaming van
het hoofdgebouw (de buitenplaats zelf) is afhankelijk van de locatie: kasteel en slot
(woonkasteel) zijn algemene termen, borg en steenhuis in Groningen, havezate in
Drenthe / Overijssel / Gelderland, state en stins in Friesland, ridderhofstad in
Utrecht, (begraven) hofstad in Holland, werf in Zeeland. Een begraven hofstad is
een kasteel dat omringd is met water maar zonder de reden van verdediging. Vaak wordt echter toch
over een "kasteel" gesproken omdat dat een landelijke term is; soms is
uit regionaal-toeristische overwegingen juist het gebruik van de lokale benaming
aantrekkelijk.
Wanneer netjes omgegaan wordt met de cultuurhistorische waarden, dan zijn bouwhuizen
bij uitstek geschikt om te worden verbouwd tot of herbestemd
als woon-eenheden.
Kritische noot Gemeenten kunnen een buitenplaats en haar omgeving aanwijzen als
"gemeentelijk cultuurlandschap" (Omgevingswet). Het gevolg is dat het
ook hier weer onmogelijk gemaakt wordt woningen te bouwen
("groendruk", "groendrang").
bouwhuizen bij kasteel cannenburch, vaessen; klik voor groter
(afb'en resp. john ooms
en tripadvisor):
geheel omsloten voorplein / voorburcht, kasteel hoensbroek, hoensbroek; klik voor de
bron (mr.
gio, wikipedia):
schathuis / schathoes (bouwhuis, op de voorgrond, met het enorme zadeldak) bij de borg (kasteel, in dit geval een
vergroot steenhuis) menkemaborg, uithuizen; dit prachtige, omvangrijke
bouwhuis was waarschijnlijk oorspronkelijk voor het vee; klik voor groter
(kasteel menkemaborg):
Met dank aan o.m. Ben Hendriks (pdf's "Van motte tot buitenplaats" en "Kastelen in Nederland").