1. Een beitel is een stalen gereedschap met aan het ene uiteinde een scherp deel en aan het andere uiteinde een breder stuk om met de hand te kunnen steken of met de
hamer op te slaan. De scherpe
punt is vaak van hardstaal. De scherpe zijde kan plat of gebogen zijn (met een gebogen vouw heet het een guts).
De term beitel is een Germaanse afleiding van een ablautsvorm *) bij de wortel van
bijten, met het achtervoegsel -el dat vaak voor gereedschappen
en voorwerpen wordt gebruikt; bron Etymologiebank.
*) Men spreekt van ablaut wanneer verschillende klinkers in etymologisch verwante woorden
teruggaan op een klinkerverandering (in het Proto-Indo-Europees); de vormen die het gevolg zijn van ablaut verschillen
soms in betekenis of
gebruik; denk aan lezen en las, zitten en zetten, wraak en wreken; bron Wikipedia.
2.
De beitel is bij een schaaf het stalen onderdeel met de scherpe rand waarmee het hout afgeschaafd wordt.
Eng. beitel (van een schaaf) is cutter
3. Een beitel is een wigvormig gemetseld inzetstuk toegepast bij
puntgevels als versteviging van het metselwerk langs de schuine zijkanten. De
beitel staat loodrecht op het dakvlak. Meestal bestaat de beitel uit vier tot acht lagen baksteen. Een
vlechting is het geheel van de beitels die op één dakvlak aansluit.
vorm van een beitel in een vlechting; klik voor groter (foto joostdevree):