Een
arkel of arkeltorentje is een veelhoekig of rond uitbouwsel aan of op de
hoek van een gevel, oorspronkelijk bij kastelen als een soort
uitkijkpost (spietoren), later ook aan kerken en andere
gebouwen, veelal ter verfraaiing.
Het arkeltorentje verheft zich vanaf de eerste of een
hogere verdieping en is vaak overkapt met een spits. Vaak wordt het
verkleinwoord arkeltorentje gebruikt, omdat de term "toren" een te
grote omvang suggereert.
In de Gotiek was de arkeltoren vaak een
houten of stenen uitbouwsel van het koor van de huiskapel, meestal op de eerste
verdieping; in Duitsland kreeg deze vorm van een erker
in de 18e eeuw de naam Chörlein.
Men vermoedt dat de arkeltoren aan de Arabische bouwkunst is ontleend.
De voorbeelden tonen de veelhoekige arkeltorens aan de Onze Lieve Vrouwe- of Gevangenpoort,
het enige bouwwerk dat van de 14e/15e-eeuwse ommuring van Bergen op Zoom is
overgebleven, en een rond arkeltorentje met een groen geoxideerde koperen spits van de eclecticistische Gereformeerde
kerk in de Graaf van Burenstraat in Deventer, een ontwerp van Mulock Houwer uit 1890.
veelhoekige arkeltorens aan de onze lieve vrouwe- of gevangenpoort, restant 14e/15e-eeuwse ommuring van bergen op zoom (copyright dig keur, vademecum de late middeleeuwen, uitgeverij profiel): |
rond arkeltorentje bij een kerk aan de graaf van burenstraat in deventer: |
De herkomst van de term arkel is vrijwel identiek aan die van erker. De term arkel gaat terug op de Picardische vorm
arquiere van Frans archière, archère (erker, balkon), Oudfrans
arciere, archiere, die afgeleid zijn van het middeleeuws Latijnse
arcuaria (schietgat), een afleiding van het Latijnse arcus
(boog); verg. arcade. De term erker is
ontleend aan het Duitse Erker dat eenzelfde afleiding heeft als arkel.
Bron Etymologiebank.
Zie ook erker
en eventueel patineren
(i.v.m. koperen spitsen).
Eng. turret, guerite, bartizan (guerite, bartizan eigenlijk alleen bij
kastelen); Du. Chörlein