home  

discl. / ©, lid NVJ

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Toets een onderwerp in het zoekboxje, of
klik op één van de letters A..Z hierboven.
(Oud-)student(e) Archit., Bwk, Civ. Techn.?
Iets schrijven voor de site, als auteur?
Mail even naar Joostdevree


Trap, terminologie

 

Het ABC van de trap 

(Copyright © 2003 Glenn Vanthournout, all rights reserved, "Veel-Voudig")

Wij geven u een beknopt overzicht van de belangrijkste termen met betrekking tot trap en balustrade.

Trede:
Horizontaal bovenvlak waar men de voet plaatst om de trap te belopen. Een trede kan recht of verdreven zijn. Een rechte trede is rechthoekig. Een verdreven trede heeft een smalle en een bredere kant. Deze treden maken het mogelijk een trap te laten draaien en/of de trap gemakkelijker te belopen.

Tegentrede of stootbord:
Vertikale verbinding tussen twee opeenvolgende treden. Door middel van tegentreden sluit men de openingen tussen de treden en bekomt men een gesloten trap. Bij een trap zonder tegentreden spreekt men van een open trap.

Trapneus:
Oppervlakte vooraan de trede die in bovenaanzicht overlapt. De neus is ideaal bij een grootte van 5 cm.

Trapbomen:
Hellende delen van de trap, die de treden dragen. De trapboom kan zowel  centraal geplaatst worden als aan de buitenzijden.

Figuur met aantrede, stootbord, optrede, trede, neus, stijgingshoek en trapboom:



Palier of bordes:
Horizontaal loopvlak waardoor de trap onderbroken wordt. Een palier wordt meestal geplaatst waar de trap van richting veranderd. Bij een extreem lange trap wordt een palier voorzien om even uit te rusten.

Welstuk:
Laatste trede van de trap, die op dezelfde hoogte ligt van de bevloering. In een gedeelte van deze trede kan een inkeping worden voorzien, zodat de bevloering daarin kan rusten.

Bloktrede:
Eerste trede die groter is dan de andere treden. Een bloktrede is optioneel en enkel van esthetische aard:


Doorschietende treden:
Treden liggen op de trapbomen in plaats van tussen de trapbomen.

Hoofdbaluster(hout):
Paal onder- en/of bovenaan de trap, meestal aan de binnenzijde. Ter hoogte van een palier of een richtingsverandering wordt een hoofdbaluster voorzien, tenzij er een wrongstuk is.

Wrongstuk:
Het gedeelte van de trapboom en/of balustrade die gebogen wordt waar de trap van richting verandert. Een wrongstuk vervangt de hoofdbaluster.

Baluster(hout):
Vertikale stijlen tussen de trapboom en de handgreep, die onderdeel maken van de balustrade.

Staanders(metaal):
Vertikale steunders (ongeveer om 1m.), waar de handgreep aan bevestigd wordt.

Assen(metaal):
Horizontale verbindingen tussen de staanders. Assen kunnen vervangen worden door planken, panelen of kabels.

Aantrede:
Horizontale afstand tussen de twee opeenvolgende neuzen van treden.

Optrede:
Verticale afstand tussen twee opeenvolgende treden:


Stapmodulus:
Maat, gebaseerd op de grootte van een stap, die aantoont of de trap al dan niet vlot beloopbaar is. Formule om de stapmodulus te berekenen:
Stapmodulus = 2 x optrede + 1 x aantrede
De ideale afmeting is 56 cm.

Val:
Totale horizontale lengte die men kan benutten.

Hoogte:
De afstand tussen vloer waar de trap vertrekt en vloer waar de trap aankomt.

Doorloophoogte:
Hoogte tussen de plaats waar de verdieping eindigt(opening) en de trede loodrecht eronder. Deze afmeting toont aan of men al dan niet het hoofd stoot bij het gebruiken van de trap.

Stijgingshoek:
Het aantal graden waarmee de trap stijgt. Om een vlot te belopen trap te bekomen mag de stijgingshoek maximaal 45° zijn. Hoe kleiner de stijgingshoek, hoe gemakkelijker de beloopbaarheid van de trap.

Figuur met hoogte, val, trap en stijgingshoek: