Ook, soms: middelaar, middeler, stijpel, baanderboom. Een stiepel is in Oost-Nederland een uitneembare middenstijl
(losse naald, een soort
aanslaglijst) tussen de twee deuren van
een baander
(staldeur, deeldeur, niendeur,
dubbelbrede deur van een boerderij). De stiepel heeft een
constructieve functie als houten paal waartegen de in-/uitrijdeuren sluiten.
"De paal stond onder in de 'zul' of houten balk in het rechthoekige stiepelgat.
Het bovenstuk eindigde in de houten toog van de 'niendeuren', oorspronkelijk in
de gebintbalk." (Citaat uit het boek Gevel- en Stiepeltekens in
Oost-Nederland, van Jan Jans en Everhard Jans).
Ongeveer in het verticale midden van de stiepel werd vaak een zogenoemd
stiepelteken aangebracht (met de guts, gekrast met een ander scherp voorwerp, of,
vanaf de 19e eeuw, aangebracht met verf).
Het stiepelteken komt oorspronkelijk uitsluitend voor in de vorm van een langgerekte X
en later meer in de vorm van een zandloper.
Doel, vorm en mogelijke betekenis van de stiepeltekens
De bedoeling van het stiepelteken was in het begin wellicht een afwering van
of bescherming tegen de bliksem, maar misschien ook tegen boze
geesten, zoals de IHS (Ihsus, Jezus, ook soms JHS) bij kelderramen van boerderijen. Het stiepelteken werd
als "heidens" beschouwd; daarom hebben christenen het willen kerstenen
door er een klein kruisje of een kelk met of zonder hostie boven te plaatsen. Ook
werd als stiepelteken soms een monstrans toegepast, een miskelk
(beker des levens), de spijkers van het kruis, een hart dat met een
spijker doorboord is, het kruis-anker-hart (als geloof, hoop en
liefde), een zonnewiel, het maalkruis, een duif (symbool
voor de Heilige Geest), een Golgotha-kruis (latijns kruis), een mensenpaar
(Adam en Eva), een uilenbord-motief
(uilengat), een maansikkel, een ruit (wybert) of
diamantkop, een donderbezem, een hartje of een zesster
(hexagram, niet echt christelijk maar het verzacht de
bedoeling).
Vaak gaat de X-vorm van het stiepelteken gepaard met een kruis of jaartal of
een kruis
met de initialen van de eigenaar.
Zie ook de tekens bij metselteken.
Het stiepelteken
met kruis kwam voornamelijk voor in het katholieke deel van Overijssel (ten oosten van de lijn Almelo-Diepenheim). In Oost-Twente
is de traditie van het stiepelteken als gevelteken nog steeds levend. Rond
Enschede werd de X meestal in rood-wit geschilderd.
Bedenk ook dat de drempel van een deur de grens is tussen "binnen" en
"buiten", tussen beschermd en ongewis.
Het Twentsch Genootschap heeft een
uitgebreid verhaal over stiepeltekens,
gebaseerd op het boek Gevel- en Stiepeltekens in Oost-Nederland van Jan en Everhard Jans (de informatie is helaas niet meer
in zijn oorspronkelijke vorm beschikbaar op internet, vandaar dit
document).
baander met stiepel (middenstijl) en stiepelteken (x-vorm in het midden);
klik voor groter (aannemer
harry konings):
mogelijk een vergelijkbaar teken (ihs, hier met kruis bij een
kelder"raam"; ihs is het embleem van de jezuïeten maar werd ook
gebruikt als afkorting voor iesus ominum salvator ofwel jezus redder der mensen)
(heiligen net):
geen teken op een stiepel maar op een treinwagon, een heel andere omgeving
waarin de zandlopervorm wordt gebruikt om "gevaar"
aan te geven: het sluitbord met een rood-witte zandloper achterop een
onverlichte goederenwagon; het sluitbord is een sluitsein zonder
verlichting (foto priwo,
wikipedia, zie sluitsein;
met dank aan frank sturm):
De term stiepel is afkomstig van het Middelnederlandse stipel (stut) naast
het Middelnederlandse stiper (schoor, stut); in het Vlaams stijpel
(stut, stoelpoot). Bron Etymologiebank.
In West-Twente en de Achterhoek was ook de term middeler gangbaar. In het
Duitse Lippe werd het Stuipel genoemd (stut voor een boom met laaghangend
fruit, stut voor een bouwvallig huis). In het Duitse Münsterland wordt de
stiepel Meckler genoemd.