Een
steeg is over het algemeen een nauwe straat, vaak tussen voorgevels van gebouwen.
Er zijn meer soorten "steeg"-achtige straten (met dank aan Oud-Utrecht):
- steeg: een smalle verbinding en (veelal bewoonde) weg
- slop: een smalle doodlopende en (veelal bewoonde) weg; een slop is
meestal een armoedige steeg
- achterom: een smalle, doodlopende en onbewoonde weg; een achterom kan vaak aan de straatzijde worden
afgesloten
- hof: een steeg, slop of achterom met een kenmerkende ruime aanleg, met over het algemeen kleinschalige
woningen (vaak wordt hog nog verkleind naar hofje).
Over het algemeen zijn de kenmerken van een steeg:
- nauw, smal (bijvoorbeeld te smal voor een auto)
- een echte straat met huizen (soms slechts aan één kant van de straat)
- niet doodlopend
- meestal tussen twee grotere straten
- in stad of dorp (gewestelijk is steeg ook een smallere straat ook op het
platteland, maar niet algemeen)
- vaak in oude steden die hun oude stratenplan hebben behouden (nog geen grote "reconstructies" van die gebieden).
Opmerkingen:
- Een doodlopende steeg werd ook wel blinde steeg genoemd. (In Nijmegen
werd een steeg "gas" genoemd en een doodlopende gas was een halvegas).
- Wanneer de "steeg" uitsluitend een zeer nauw gangetje is tussen twee huizen, dan spreken we
meestal over ozendrop (de smalle ruimte
tussen twee zijgevels van gebouwen, voor een goede afvoer van hemelwater en als
brandgang).
- De term slop heeft een in de loop der tijd zeer negatieve klank
gekregen (vroeger was het een steeg, een doodlopende steeg of schuilhoek, nu een
armoedige of vuile steeg); denk aan de term sloppenwijk (wijk met steegjes en veel armoedige
woningen). Met dank aan Etymologiebank.)
voorbeelden van stegen in het centrum van utrecht, tussen oudegracht en
steenweg (klik hier
voor de locatie in google maps):
Andere benamingen voor steeg (met dank aan Wikipedia
en Etymologiebank):
- gang
- gas (Nijmegen; doodlopend: halvegas)
- gast (van het Duitse gasse (steeg); Nijmegen; Utrecht bijvoorbeeld als
straatnaam Massegast)
- gats (ook: gaank, ruke; Limburg)
- ginkien (Urk)
- glap ("tochtgat"; Zuid-Holland)
- gloep ("kier"; Groningen)
- glop (smalle doorgang, "grotere open tussenruimte"; vrij algemeen gebruikt, maar vooral
in Noord-Holland en Vlieland)
- gloppe ("tussenruimte, steeg"; Friesland)
- steiger (Enkhuizen).