Een
ontginningsboerderij is een boerderij van waaruit woeste gronden werden ontgonnen,
dat wil zeggen de grond werd voor landbouw (akkerbouw) geschikt gemaakt.
Om de grond te ontginnen was het nodig bomen te kappen, natte gronden droog te
leggen (bedijken, water onttrekken) of droge zandgronden vochtiger en
vruchtbaarder te maken.
Er wordt al ontgonnen vanaf het moment dat de mens zich vestigde op een bepaalde
plaats om er wat gewassen te telen; in die tijd jaagde en viste men nog om aan
vlees en vis te komen. Later werden dichtbegroeide stukken bos gekapt om de
grond te gebruiken voor akkerbouw en soms veeteelt, of werd zandgrond vermengd
met plaggen om de grond vruchtbaarder te maken. Vanaf ongeveer de 10e eeuw werd
op veel plaatsen begonnen met het wat grootschaliger ontginnen van de woeste
gronden. Sinds ca. 1100 worden in Nederland waterrijke gebieden ingepolderd.
"In de zeventiende eeuw werd met handel vergaard kapitaal ingezet om door middel van windkracht
droogmakerijen als de Schermer en de Beemster aan te leggen. Deze techniek is in de negentiende eeuw herhaald, maar
toen meestal met stoomkracht, zoals bij de Haarlemmermeerpolder en de Prins Alexanderpolder. Vanaf het midden
van de negentiende eeuw werden op grote schaal woeste gronden als heidevelden, zandverstuivingen en veengronden
tot agrarische cultuurgrond of tot bos omgevormd." Ook in de 20e eeuw zijn
nog grote gebieden drooggelegd, vooral in het IJsselmeer, waarmee veel gronden
met vroegere zeeklei kon worden ontgonnen.
Pas veel later realiseerde men zich dat door ontbossingen een schraal,
onvruchtbaar land kan ontstaan wat zandverstuivingen of modderstromen (Zuid-Limburg)
tot gevolg kan hebben. En dat een groot, vlak, ontbost land ook voor veel dieren
geen goed leefgebied is.
kleine ontginningsboerderij in frederiksoord (drents
archief):