home  

discl. / ©, lid NVJ

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Toets een onderwerp in het zoekboxje, of
klik op één van de letters A..Z hierboven.
(Oud-)student(e) Archit., Bwk, Civ. Techn.?
Iets schrijven voor de site, als auteur?
Mail even naar Joostdevree


Betonconstructies

 


Betonconstructies *)

*) Geheel met dank overgenomen van De Blauwe Hond (België).

 

Ongewapend beton

Met beton wordt gewoonlijk "cementbeton" bedoeld d.i. een mengsel van grof toeslagmateriaal (steenslag of grind), zand, cement, en water.  Het vers aangemaakte mengsel noemt men betonspecie.  Dit mengsel wordt door gespecialiseerde betoncentrales in mengerwagens afgeleverd op de bouwplaatsen onder de benaming stortklaar beton.  De betoncentrales verhuren eveneens speciale pompen om de door hen geleverde betonspecie rechtstreeks in het werk te brengen.  De samenstelling van de betonspecie wordt dan aangepast en krijgt de naam pompbeton.  Het in het werk brengen van betonspecie noemt met het (beton) storten.

Het beton wordt gestort in een bekisting.  Naargelang van het watergehalte van de betonspecie varieert ook haar consistentie van droog (consistentiecategorie 0) tot slap (consistentiecategorie III).  De consistentie is maatgevend voor de verwerkbaarheid van de betonspecie, d.i. haar geëigendheid om met meer of minder krachtige hulpmiddelen verdicht te worden.  Deze verdichting is nodig om de lucht uit de specie te drijven en de compactheid van deze laatste zo groot mogelijk te maken.  Het watergehalte van betonspecie wordt uitgedrukt als functie van het cementgehalte in de water-cementverhouding.  Deze verhouding ligt, naargelang van de gewenste verwerkbaarheid van de specie en van de nagestreefde sterkt van het verharde beton,tussen 0.40 en 0.70.  Het watergehalte kan beperkt worden door toevoeging van bepaalde hulpstoffen waardoor met evenveel water slappere specie wordt bekomen of een slappe specie met minder water.  Deze hulpstoffen worden aan de specie toegevoegd tegelijkertijd met het (aanmaak) water.  Vloeibeton is gewone betonspecie waaraan net voor het storten een superplastificeerder wordt toegevoegd waardoor de consistentie tijdelijk verslapt en de verwerkbaarheid toeneemt.  Deze superplastificeerder heeft slechts een korte werktijd.  Het toevoegen ervan heeft geen nadelige invloed op de sterkte van het beton.

Op de bouwplaatsen wordt de specie gewoonlijk verdicht, hetzij door aanstampen (droge betonspecie) of door trillen.  In betonwarenfabrieken wordt de specie eventueel ook geperst, gecentrifugeerd, geschokt.  Spuitbeton is een speciaal samengesteld mengsel van eerder fijnkorrelig materiaal dat samen met verneveld water tegen een dragende laag of bekistingsplaat wordt gespoten waar het tot zeer sterk beton verhardt.  Dit beton is vooral geschikt voor herstellingen.  Wegens de kleine korrelmaat (afmetingen) van het toeslagmateriaal kan op spuitbeton ook de benaming microbeton toegepast worden.  Cyclopenbeton is beton van breukstenen.  Dit wordt bekomen door gewoon beton laagsgewijs te storten en er grotere stenen in in te bedden of ook door in een vooraf gestorte laag breukstenen mortel te injecteren of te percoleren.  Injectie geschiedt onder druk, percolatie onder invloed van de zwaartekracht.  De vulmortel die hiertoe gebruikt wordt is meestal "geactiveerd" d.i. vloeien en stabiel gemaakt, hetzij door mechanische behandeling (Colcrete, Colgrout), hetzij door toevoeging van bepaalde hulpstoffen (prepaktmortel).  De mortel kan ook met een superplastificeerder vloeibaar worden gemaakt.

Naast het beton met gewone toeslagmaterialen met een volumemassa van zowat 2.300 tot 2.400 kg/m³ kent men ook het zwaar beton dat aangemaakt wordt met zwaar toeslagmateriaal (bariet, loodslakken,…) en dat gebruikt wordt als ballast en , vooral, als afscherming tegen radioactieve straling.  De volumemassa van zwaar beton bedraagt minstens 3000 kg/m³.  Daartegenover staat het licht beton met volumemassa gaande van 500 kg/m³ tot 1800 kg/m³.  De lichtheid van dit beton is het gevolg van het gebruikte toeslagmateriaal dat van natuurlijke oorsprong is (bv. bims of bimsbeton) of dat kunstmatig bekomen wordt door bewerking in een aangepaste installatie (geëxpandeerde materialen).  Men kent geëxpandeerde slak, geëxpandeerde klei en geëxpandeerde leisteen.  Beide laatste worden ook wel klinkerisoliet genoemd.  Er wordt ook beton gemaakt met plantaardig toeslagmateriaal (houtkrullenbeton, houtwolbeton).  De lichtheid van het beton kan ook voor een deel te wijten zijn aan de structuur van het materiaal zelf die openingen kan vertonen door het weglaten van het zand (korrelbeton) of van een gedeelte ervan (halfopen beton) in tegenstelling met het gewone (volle) beton.

De toeslagmaterialen worden gekenmerkt door hun korrelmaat.  Deze wordt aangeduid door twee getallen d/D die de respectieve afmetingen in mm voorstellen van de vierkante mazen van de twee draadzeven waar een monster van het toeslagmateriaal in principe volledig doorvalt, respectievelijk blijft liggen.  De individuele afmetingen van de korrels moeten evenwel een gradatie vertonen tussen deze uiterste afmetingen.  Deze korrelverdeling wordt nagegaan door het uitvoeren van een zeefanalyse waarbij een monster van het toeslagmateriaal in fracties gesplitst wordt door het te ziften op zeven waarvan de maaswijdte ligt tussen de waarden d en D van de korrelmaat van het monster.  De grafiek van deze zeefanalyse noemt men zeefkromme of korrelkromme.  Opdat het materiaal aan de normen zou beantwoorden aan de minimum- en maximumdoorval die door de norm voor elke controlezeef is voorgeschreven.  Deze beide zeefkrommen begrenzen de genormaliseerde (zeef)krommenbundel.  Voor het zand berekent men gewoonlijk de fijnheidsmodulus.

Het betonmengsel zelf moet eveneens aan een bepaalde korrelverdeling beantwoorden.  Deze korrelverdeling wordt gegeven door bepaalde formules.  De praktische samenstelling van beton komt hierop neer: het zand en grind elk met bekende korrelverdeling in zodanige verhouding doseren dat de globale korrelkromme of mengselkromme beantwoordt aan de door de formule bepaalde kromme

De aan de .lucht blootgestelde oppervlakken van het gestorte en verdichte beton moeten tijdens het verharden worden nabehandeld d.i. vochtig gehouden o van de lucht afgesloten zodat geen vocht uit het beton kan ontsnappen.  Na verharding wordt het beton ontkist en eventueel nabewerkt, bekapt, geschilderd, enz.

Zoals alle steenmateriaal bezit beton een flauwe treksterkte en een grote druksterkte.  Bij gewapend beton worden de trekbelastingen opgevangen door een op de geschikte plaats ingebedde wapening.  Bij voorgespannen beton wordt het beton van tevoren onder drukspanning gebracht door het inbedden van voorgerekte of nagerekte  spankabels of spandraden.

Licht beton is naargelang van zijn massa (<500 kg/m³) zuiver isolerend of (500 – 1300 kg/m³) isolerend en dragend.  Licht beton waarvan de volumemassa rond de 1800 kg/ m³ bedraagt, heeft gelijkaardige sterkteeigenschappen als gewoon beton en wordt aangeduid met de benaming structureel licht beton.

Enkele speciale bewerkingstechnieken gaven aanleiding tot speciale benamingen.

Stampbeton: droge, door aanstampen verdichte betonspecie.

Gietbeton: slappe betonspecie die gemakkelijk tussen de wapeningen en in de hoeken van de vorm doorstroomt en die met weinig krachtige middelen (porren, aanstampen) kan verdicht worden.

Schokbeton: beton verdicht door de vorm te onderwerpen aan kleine vlug op elkaar volgende schokken.  Dit is alleen uitvoerbaar voor prefabelementen. 

Prepaktbeton: beton bekomen door slappe mortel te laten instromen in een vooraf gestorte laag steenslag. 

Vacuumbeton: is beton met grote water-cementfactor (dus slappe betonspecie) dat makkelijk verwerkt e waarvan de sterkte verbeterd wordt door het overtollige water onder vacuüm af te zuigen. 

Microbeton: is beton van fijne elementen (eventueel mengsel van fijn en zeer grof zand).  Het wordt verwerkt als spuitbeton of gespoten in van tevoren uitgerolde door lussen plat gehouden zakken van textiel. 

Cellenbeton: is in feite een mortel waarin tijdens de binding een reactie wordt veroorzaakt die gas vrijmaakt dat in de vorm van kleine gasbellen in de specie blijft hangen en deze doet rijzen zoals deeg.  Deze structuur blijft behouden in het inmiddels verharde materiaal dat gestabiliseerd wordt door behandeling in een autoklaaf. 

Houtbeton: kan vervaardigd worden van schaafkrullen, houtvezels of zaagmeel.  Het is normaal een fabrieksproduct dat vooral geleverd wordt in de vorm van isolerende platen of welfselvormen, die gebruikt worden als verloren bekisting. 

Ocraatbeton: is beton dat met fluorverbindingen behandeld is om het beter bestand te maken tegen bepaalde mechanische en sommige scheikundige inwerkingen. 

Stortklaar beton: is thans algemeen van toepassing.  Fabricage, keuring, bestellings- en leveringswijze worden door de norm NBN B 15-501 (1981) geregeld.  De hiernavolgende gegevens zijn ontleend aan deze norm.  Door stortklaar beton wordt verstaan het beton vervaardigd in een betoncentrale en geleverd op de bouwplaats voor de binding van het cement.  Het beton kan aangemaakt worden in een vaste menger in de centrale of het kan in de kuip van de transportwagen gemengd worden nadat de grondstoffen in de centrale gedoseerd zijn.  Voor het transport is men aangewezen op een speciale vrachtwagen met een draaiende kuip om ontmengen tijdens het transport te verhinderen.  Een kubieke meter stortklaar beton is de hoeveelheid beton, waaruit men met de krachtigste verdichtingsmiddelen een kubieke meter geplaatst beton verkrijgt. 

Verwarmd beton: Het is mogelijk gedurende de winterperiode beton te storten als men het bevriezen kan verhinderen bij het aanvoeren en tijdens de eerste uren van de binding en verharding.  Dit is onder meer mogelijk doordat de betoncentrales beton kunnen afleveren met een temperatuur tussen 15 30°C.  Als men het beton na het storten afschermt volstaat de warmte die meegegeven werd uit de centrale samen met de hydratatiewarmte van het cement om aan de gestelde vereisten te voldoen.  Wij verwijzen verder naar de raadgevingen van SECO-W.T.C.B. 

Pompbeton: De betoncentrales stellen aan hun klanten verplaatsbare pompen ter beschikking, die beton kunnen verpompen over afstanden tot 200m horizontaal en 60m verticaal en zelfs in bepaalde gevallen over nog grotere afstanden.  De pompen die momenteel in gebruik zijn, zijn plunjerpompen met een zuiger of pompen van het "squeeze"-type (waarin de te verpompen massa een buis passeert in plastisch materiaal, die regelmatig door rollen leeggestreken wordt).  Met buizen van 10-15 cm wordt het beton in de bekisting gepompt.  Het ideale pompbeton heeft een gelijkmatig evoluerende korrelsamenstelling en zijn vloeibaarheid beantwoordt aan de zetmat S3, d.w.z. een uitzakking van 100 tot 150 mm bij de proef met de Abramskegel. 

Vloeibeton: Tot op heden was goed beton synoniem van droog beton dat relatief stijf was.  Soms – en omdat het wel gemakkelijker verwerkt, voegden de verwerkers er water aan toe, wat in bepaalde gevallen catastrofale resultaten gaf. 

Bij vloeibeton is watertoevoeging overbodig en toch stroomt het zo goed dat het betonoppervlak vanzelf waterpas komt te liggen, bijna geen verdichting nodig is en er noch ontmenging van de specie noch sterkteverlies optreedt.  Die grote vloeibaarheid is trouwens slechts tijdelijk (één tot maximum anderhalf uur). 

Vloerbeton is door zijn samenstelling beter gebonden en homogener.  Het bevat minder lucht, waardoor de betonvlakken een mooier uitzicht krijgen.  Het risico van scheurvorming is haast volledig uitgesloten.  Door zijn gelijkmatige structuur en de afwezigheid van grindnesten is het bijzonder geschikt voor zichtbaar sierbeton. 

Vloeibeton bevat minder luchtbellen dan gewoon beton en bezit bij gelijke verdichting een hoge densiteit.  Dank zij de hogere densiteit geeft het ook betere resultaten qua waterdichtheid en homogeniteit.  Hieruit volgt een betere weerstand tegen vorst/dooi.  Het risico van scheurvorming is sterk verminderd.  Het biedt nog volgende voordelen: minder uitdroging van het beton ondanks een hogere consistentie; geen ontmenging van het beton.  Het steenslag of grind zijn goed in de cementmortel gepakt; onveranderde bindingstijd; bij gelijke consistentie, doch met 30 liter minder aanmaakwater, sterke verhoging van de druksterkte na 28 dagen (+ 100kg) in vergelijking met traditioneel beton. 

Vloeibeton wordt sinds begin augustus 1975 in België geleverd door de groep inter-beton onder de benaming Tixo-Beton. 

Samenstelling van het beton 

De bestekken geven ofwel de samenstelling van het beton of laten de aannemer hierin vrij onder beding van een minimum gehalte aan cement en het bereiken van een bepaalde druksterkte na 28 dagen.  De thans nog in vele bestekken voorkomende type-samenstellingen zijn ingevolge de nieuwe korrelmaten van de toeslagmaterialen niet meer aangepast. 

Voor het bepalen van de sterkte worden tijdens het storten 2 reeksen van minstens 3 kubussen van 20 cm zijde vervaardigd.  Over het algemeen wordt de ‘br in de berekeningen niet groter genomen dan 35 N/mm², tenware het beton onder zeer strenge controle wordt aangemaakt en gestort, en voor de ingebruikneming door proeven op werfkubussen wordt aangetoond dat de kwaliteit de in de berekeningen aangenomen waarde heeft bereikt. 

Voor minder belangrijke werken is het geoorloofd vooropgestelde waarden aan te nemen voor de kwaliteit van het beton voor bouwwerken van gewapend beton. 

Deze vrijheid van handelen is ondergeschikt aan de volgende eisen: 

a. De ouderdom van ingebruikneming is minstens 28 dagen.

b. De aangewende toeslagmaterialen zijn algemeen gebruikelijk en welbekend. 

c. De gebruikte cementsoorten zijn de normale gebruikelijke. 

d. De consistentie van het beton stemt overeen met een zetmaal S van 20-60 mm (Abrams kegel), of is begrepen tussen 1.3 en 1.7 (Schudmaat F). 

e. De druksterkte waarop de berekeningen mogen gesteund worden bedraagt in N/mm². 

Categorie der cementsoorten  N/mm²
30 30 op 28 dagen
40 30 op 7 dagen
50 10 op 1 dag

Toeslagmaterialen – Deze moeten een voldoende hardheid en een bepaalde korrelgrootte bezitten en voldoen aan de bepalingen van NBN B11-101 "steenslag en grind-korrelmaten" en NBN 589 (bouwzand).  Stukken baksteen, leisteen, as e.d. mogen niet als toeslagmateriaal voor gewapend beton worden aangewend.  De toeslagmaterialen moeten vrij zijn van stoffen die nadelig zijn voor de sterkt van het beton of die de wapening kunnen aantasten.  Het gehalte aan  aardachtige bestanddelen en/of stofdelen mag niet groter zijn dan voor zand in NBN 589 is toegelaten.  Het gehalte aan organische stoffen moet zo gering zijn dat bij de klassieke kleurproef volgens NBN 589 de tint onveranderd blijft of slechts lichtgeel wordt.  De korrels mogen niet verontreinigd zijn door aanklevende aardachtige of organische stoffen. 

De norm NBN 589 wordt herzien.  De eerste aflevering verscheen in 1981 en heeft als nummer NBN B 11-011 "Bouwzand", Definitie en identificatie van de korrelverdeling".   

Aanmaakwater – Dit moet zuiver zijn.  Zuren alkaliverbindingen, sulfaten, suikerhoudende, vette en andere organische stoffen kunnen van een bepaald gehalte af schadelijk zijn.  Leidingwater voldoet aan de eisen.  Bij twijfel kan een vergelijkende drukproef op hetzelfde beton respectievelijk met leidingwater en met het onderzochte water best uitsluiting geven.  Er mogen hulpstoffen van beproefde hoedanigheid worden aangewend om de binding of verharding van het beton te versnellen of te vertragen of om de verwerkbaarheid te verbeteren.  Bestandheid tegen scheikundige aantasting is in de allereerste plaats een kwestie van compactheid van het beton. 

Bereiden en verwerken – Wegens het watergehalte der inerte materialen en de graad der verdichting kan het doseren in volumedelen grote afwijkingen geven; daarom verdient dosering in gewichtsdelen aanbeveling.  Hiertoe moet tenminste eenmaal per dag het watergehalte van de toeslagmaterialen en het zand worden bepaald.  Het beton moet machinaal worden bereid, tenzij het om zeer kleine hoeveelheden gaat, in welk geval menging met de hand op een harde en zuiver dichte vloer met een voorafgaande droge menging van de inerte materialen kan worden toegestaan. 

Het mengen van het beton wordt voortgezet tot het mengsel in kleur en consistentie niet meer verandert.  De watertoevoeging moet nauwkeurig worden geregeld.  Indien aan het mengsel een vochtwerend middel is toegevoegd moet het mengen beperkt worden teneinde emulgeren te voorkomen. 

Tijdens het transport moet ontmenging worden voorkomen, ingeval van ontmenging moet opnieuw worden gemengd alvorens te storten.  De vrije valhoogte mag ten hoogste 2m bedragen; voor grotere valhoogten dienen stortgoten gebruikt te worden met een glad vlak.  Het beton moet zo spoedig mogelijk na de bereiding worden gestort, in ieder geval voor de binding aanvangt.  Het met een minimum aan water bereide beton moet nochtans een voldoende watergehalte bezitten om de nodige plasticiteit te geven voor behoorlijke omhulling van de wapening en het vullen van alle holten.  Dit beton moet krachtig verdicht worden door trillen of aanstampen in lagen van zodanige dikte dat het verdichten over de gehele dikte der laag doeltreffend is.  Het verdichten door trillen wordt bijzonder aanbevolen daar dit waarborgen voor een dichter en vaster beton geeft en de krimp vermindert.  Opgemerkt wordt dat te natte betonspecie door trillen kan worden ontmengd.  Dit is ook het geval voor beton van normale consistentie dat te lang getrild wordt.  Daarom moet de korrelopbouw van de betonspecie verzorgd zijn, en moet voor een constant gehouden en juiste hoeveelheid water gezorgd worden. 

Lopen over of opslaan van de materialen op pas gestort beton met worden vermeden.  In het beton moet de nodige vochtigheid voorhanden zijn en behouden blijven, om de binding en de verharding te verzekeren, en dit minstens tot het tijdstip dat het beton voldoende sterkte heeft verkregen om te worden ontkist.  Tijdens de bindtijd moet het beton tegen uitspoelen door zware regen of anderszins worden beschermd. 

Wapeningen – De wapening voor gewapend beton kan bestaan uit gladgewalste staven en staven met verbeterde kleef, getrokken producten als draden, staven en gelast netwerk. 

Het wapeningsstaal mag geen gebreken vertonen, zoals bijv. schilfers, barsten, krimpholten, scheurtjes of andere fouten.  Lichte roest is niet schadelijk.  Ingevreten roest kan de nuttige doorsnede verminderen.  Ook een eventuele walshuid is ongewenst.  De hoedanigheid van het staal moet beantwoorden aan NBN 15 en NBN 179.01 en 02. 

De plaats van de wapening moet tijdens de uitvoering behouden blijven.  Voor het bewaren van de afstand tussen bekisting en bewapening mogen geen afvaleindjes van staal, kiezelsteen of stukjes hout worden gebruikt, maar verdienen betonblokjes met een afgeknotte piramidevorm aanbeveling.  Het cementgehalte van deze blokjes is gelijk aan het gebruikte beton, en voorzien van een ijzerdraadje voor bevestiging. 

In plaats van betonblokjes, welke nogal eens loskrimpen, zijn tegenwoordig  ook afstandhouders van stijf polyetheen in de handel.  Tussen onder- en bovennetten van vloeren moeten altijd 2 tot 4 stevige steunijzers (supporten) per m² voorkomen, terwijl overigens alle kruispunten met gegloeide ijzerdraad moeten zijn verbonden.  Het lassen van staven is alleen toegelaten in de rechte delen van de staven.  Smeedlassen zijn verboden.  Tenzij anders is bepaald, zijn het elektrische booglassen, weerstandlassen, vonklassen en gassmeltlassen toegelaten.

GEWAPEND BETON

Gewapend beton is een gecomnineerd bouwmateriaal waarin staal en beton op zodanige wijze  samen verwerkt worden dat het gebrek aan treksterkte van het beton opgevangen wordt door het staal.  Voorschriften voor het berekenen en het uitvoeren vindt men in de norm NBN B15 van het Belgisch instituut voor Normalisatie.

Deze norm werd onlangs grondig herzien en uitgebreid in overeenstemming met de aanbevelingen van het "Comité Européen du Béton" die ook in onze buurlanden opgevolgd werden.  De norm heeft thans vier afleveringen NBN B15-104 Uitvoering. 

Voor beton, onderworpen aan enkelvoudige druk, bedraagt de toelaatbare basisspanning 1/5 van de betonkwaliteit.  Voor beton, onderworpen aan enkelvoudige buiging, bedraagt de toelaatbare basisspanning 1/3.5. 

Ingeval het beton onderworpen is aan excentrische druk is de toelaatbare basisspanning beperkt tot de volgende twee voorwaarden: 

(A) onder N alleen 1/5 van de betonkwaliteit
(B) onder N en M 1/3.5 van de betonkwaliteit. 

Voor elementen, onderworpen aan enkelvoudige trek, zoals trekbalken en cirkelgordels onderworpen aan gelijkvormige inwendige druk, alleen bewapend met gladde staven en waar scheurvormig nadelig is, bedraagt de toelaatbare basisspanning op trek 1/20 zonder nochtans meer dan 15 kg/cm² te bedragen. 

Wordt slechts op een gedeelte van het oppervlak een druk uitgeoefend dan mag de plaatselijke drukspanning niet groter zijn dan 1/2.3. 

Toelaatbare basisspanning in gladde staven en draden: 

120 N/mm² voor gladde staven van klasse 0
140 N/mm² voor gladde staven van klasse 1 

Voor staal met hogere elasticiteitsgrens, gebruikt in gewoon gewapend beton, bedraagt de toelaatbare basisspanning in gladde staven en draden 140 N/mm² voor klasse 1.  In bepaalde gevallen moeten de toelaatbare spanningen worden verminderd, terwijl voor sommige gevallen een vermeerdering is toegelaten.  Men raadplege hiervoor de originele tekst van NBN B15-101 tot 104.

Bekistingen – De spanningen in de bekistingen, stutten e stellingen, welke ontstaan door de lasten die zij tijdens de uitvoering tot aan het ontkisten te dragen hebben moeten niet hoger zijn dan door de ervaring verkregen veiligheidsspanningen van de materialen waaruit ze zijn samengesteld.  Inzonderheid dient aandacht te worden geschonken aan het gewicht, de hydrostatische druk van het gestorte beton, aan stoten veroorzaakt door het storten, de circulatie van het personeel en het vervoer in wagens, aan eventuele opslag van materialen en invloed van wind.

De bekistingen mogen geen grotere vormverandering ondergaan dan die welke voor permanente bouwwerken met dezelfde materialen gewoonlijk wordt aangenomen.  Voor liggers met een overspanning van meer dan 6m moet de bekisting zodanig worden opgesteld, dat na verharding van het beton een lichte zeeg van 0,001 l voorhanden is.  De krimp van het beton mag door de bekisting niet worden verhinderd.

Bij onderdelen van grote hoogte die zonder onderbreking worden bekist, moeten in de zijwanden openingen van voldoende afmetingen worden uitgespaard waardoor het beton vanaf kleine hoogte kan gestort worden en verdicht.  Deze openingen, waarvan de onderlinge afstanden in hoogte en breedte niet meer dan 1m mogen bedragen, mogen eerst worden gesloten wanneer het storten tot dat niveau is gevorderd.

De bekistingen moeten voldoende dicht zijn om wegvloeien van cementpap te voorkomen en het beton tegen ontwatering te beveiligen.

Stortnaden – Deze moeten zoveel mogelijk vermeden worden.  Zijn ze onvermijdelijk dan moeten de volgende voorzorgen worden getroffen: aan de stortnaad een zo ruw mogelijk oppervlak geven en dit oppervlak van stof en losse deeltjes ontdoen.  Het aansluitvlak goed nat maken, zodat dit op het tijdstip waarop vers beton wordt gestort goed met water verzadigd is.  Net voor het storten het aansluitvlak "aanbranden" met cementpap.  De mortelverhouding in het aansluitende beton verhogen.  De stortnaad moet verder zodanig worden gericht dat hij met een gedrukt vlak samenvalt.  Voor de continuïteit van de wapening moeten de nodige bindstaven zijn geplaatst.

Vorst en droogte – Bij vriesweer moet het betonstorten worden onderbroken, tenzij men over doelmatige middelen beschikt om de nadelige uitwerking van koude of uitdroging te voorkomen, bijv. beschutten en eventueel verwarmen, gebruik van snelverhardend cement, toevoeging van producten, waarbij de waterhoeveelheid voor het bereiden kan worden verminderd of de binding en verharding kan worden versneld zonder de hoedanigheid van het beton te schaden, zo mogelijk verwarmen van de bekistingen en wapening, en het afdekken van het gestorte beton.  Bij hervatten van het werk moeten de delen die van de vorst geleden hebben worden afgebroken en behandeld zoals voor stortnaden is vermeld.  Betonvlakken die niet door bekistingen zijn gedekt moeten tijdens de verharding goed nat worden gehouden met zuiver water.  Vloeren tegen uitdrogen beschermen en nat houden door besproeiing of aan laag vochtig gehouden zand.  Voor zover  op het aan de lucht blootgestelde beton geen bestrijkingen of bepleisteringen moeten worden aangebracht kan ook gebruik gemaakt worden van een goed nabehandelingsproduct (curing compound) dat onmiddellijk na het verdichten en afstrijken verstoven wordt over het betonoppervlak.

Afwerking – Na het ontkisten moeten zichtbaar geworden zand- en grindnesten, holle ruimten, zachte plekken ontstaan door opgesloten schuim, enz. uitgekapt worden tot aan het gave, harde beton met een gesloten structuur.  De hierdoor in het zicht komende wapening schoon borstelen en het ontstane gat door uitspoelen grondig schoonmaken.  Het staal en de wanden van het gat vervolgens met cementmortel vertinnen en daarna zorgvuldig volzetten met een niet te vette beton van fijn grind en met zo weinig mogelijk water.  Tevoren zal men een passende hulpbekisting in gereedheid hebben gebracht waarmee het beton op zijn plaats kan worden gehouden.  Dergelijke herstelde plaatsen moeten gedurende  tenminste een week door middel van natte zakken bijv. vochtig worden gehouden.

Voor betonvlakken welke niet worden bepleisterd en in het zicht komen zal  een bekisting, naar gelang van de gestelde eisen aan het uiterlijk, uit ongeschaafd, geschaafd, gezandstraald hout, een bekleding met betontriplex of staalplaat worden samengesteld.  Voor het bekomen van decoratieve effecten wordt ook gebruik gemaakt van speciale plasticvoeringen die tegen de binnenkant van de bekisting geplaatst worden.

Van betonvlakken die later worden bepleisterd laat men de bekistingsplanken ruw.  Welke bepleistering men ook aanbrengt, het verdient aanbeveling deze aan te brengen alvorens het beton volledig is versteend op een zo ruw mogelijk oppervlak.  Voor een goede hechting moet de specie, nadat de vlakken zijn gereinigd en nat gemaakt, met behulp van de troffel en schuurbord stevig worden aangedrukt.  De opeenvolgende lagen neme men niet dikker dan 1 cm.

Eigenschappen en gedragingen van beton

Vormveranderingen ontstaan door krimp of door temperatuurschommelingen.  Het cement en het watergehalte van het aangemaakte beton spelen bij het krimpen een grote rol.  Hoe slapper en natter de specie, hoe groter de vormveranderingen zijn die men kan verwachten.  Wanneer beton verhardt  aan de lucht, krimpt het (des te meer naarmate de temperatuur hoger, de lucht droger en de luchtsnelheid groter is); onder water zet het uit.  Afkoeling veroorzaakt samentrekking, verwarming daarentegen uitzetting.  Door het samentrekken en/of krimpen ontstaan in het beton trekspanningen, door het uitzetten drukspanningen.

Groene beton (verhardend beton) is zeer gevoelig voor warmteuitzetting en daaropvolgende samentrekking.  Deze versterkt het gevolg van de krimp die de binding van het cement vergezelt.  De treksterkte van dit beton is nog zeer flauw zodat het zeer vatbaar is voor scheurvorming door de trekspanningen die optreden bij inkrimping.  Daarom dient de krimp van jong beton beperkt te worden door het nat te houden en tegen uitdroging te beveiligen.  De wapening draagt overigens bij tot een betere verdeling van de krimpscheuren en tot de geringe opening hiervan.  De lengteverandering van beton door  warmteuitzetting of –samentrekking bedraagt 0,01 mm per meter per K.  Voor staal is dit 0,012 mm.  Het zijn deze praktisch even grote uitzettingscoëfficiënten die het bestaan van gewapend beton mogelijk maken.

Dichtheid – Met het oog op het tegengaan van roestvorming op wapeningsstaal moet beton dicht zijn.  De dichtheid moet verkregen worden door een juiste korrelverdeling van de toeslag zodat er geen holle ruimten zijn.  Met de tijd wordt het beton doorgaans dichter.  Dichtingsmiddelen kunnen uiteraard niet de gevolgen van een slechte globale korrelopbouw van het betonmengsel verhelpen.

Slijtvastheid – Deze is geringer als er te weinig cement gebruikt is, als de korrelverdeling slecht is of als er te veel water gebruikt werd.  Dit kan achteraf nog enigszins verholpen worden door bestrijken met fluaat of waterglas, waardoor verdichting in de poriën van de buitenlaag ontstaat.  De behandeling moet echter regelmatig herhaald worden.  De slijtvastheid van de buitenlaag kan worden opgevoerd door een slijtlaag aan te brengen van staalgruis, korund, hoogwaardig kwarts of andere harde materialen.

Exterme temperaturen – Lage temperaturen hebben op normaal beton alleen in zoverre invloed dat het krimpt.  Bij constructies met grote lengten kunnen dan bij de opleggingspunten grote krachten ontstaan, die scheuren in de opleggingen kunnen veroorzaken.  Hogere temperaturen beneden de 100° zijn voor verhard beton in de regel onschadelijk.  Tussen 100 en 150°C verdampt het water uit de poriën.  Een langdurige verhitting op deze temperaturen vermindert de trekvastheid in hoge mate.  Verhitting tussen 250 en 300°C schijnt het beton vrij lang te kunnen uithouden, ook al is er dan al een ontbinding aan de gang.  Het is herhaaldelijk bij branden gebleken dat beton bij de dan optredende hitte in de regel niet betrokken is bij rampzalige instortingen.

Chemische invloeden – Chemisch bekeken is verhard cement een basisch zout, waarbij de sterke base kalk met het zeer zwakke kiezelzuur verbonden is.  Daarom wordt beton door basische stoffen niet aangetast, voor zoverre er geen schadelijke zouten zoals sulfaten doorheen gemengd zijn.  Ook natron- en kaliloog in zuivere vorm tasten beton niet aan. 

Anders is het met organische en anorganische zuren.  Sterke zuren als zoutzuur, zwavelzuur, salpeterzuur en koolzuur tasten tasten beton sterk aan.  Vooral de drie eerstgenoemde zijn zo agressief dat alleen een degelijke zuurvaste bekleding het beton ertegen kan beschermen. 

De overige anorganische zuren en de organische zuren (als azijnzuur, melkzuur, looizuur, citroenzuur, de vruchtsappen) tasten beton weliswaar in mindere mate aan maar maken toch een degelijke zuurvaste bekleding onmisbaar.  Van de anorganische zouten werken verschillende sulfaten schadelijk in op beton.  Van de chloriden zijn natriumchloride (keukenzout) en calciumchloride ongevaarlijk in lage concentratie.  Magnesiumchloride, ammoniumchloride en kwikchloride (sublimaat) zijn het echter wel.

Van de nitraten is ammoniumnitraat eveneens gevaarlijk.  Zuiver calcium-, kalium- en natriumnitraat zijn het niet.  Vanwege de aanwezige vetzuren zijn dierlijke en plantaardige vetten en oliën ook schadelijk.  Minerale oliën zijn het, weer niet, voor zoverre er evenwel geen zuren in voorkomen.

Water, zelfs gedistilleerd water, regenwater, sneeuwwater en gletsjerwater tasten beton wel aan zodat betonnen goten een waterdichte bedekking nodig hebben.  Brak water bevat allerhande zouten o.m. sulfaten.  Er kunnen verder door de rotting van plantenresten organische zuren aanwezig zijn.  Soms wordt er in brak water evenals in afvalwater een beschermende slijmlaag gevormd.  Wanneer er chemicaliën aanwezig zijn, die het vormen van een dergelijke slijmlaag verhinderen, moet men met aantasting van het beton rekening houden.  Door de aanwezigheid van calciumsulfaat, magnesiumchloride en magnesiumsulfaat in zeewater moet men het beton tegen zeewater beschermen.  Hoofdzaak blijft echter steeds: compact beton.

Bescherming van beton – Door het beton een dichte structuur te geven verhindert men in zekere mate het indringen van schadelijke chemische stoffen.  Bovendien verdient het aanbeveling kalkarme normaal bindende cement, zoals hoogovencement, te gebruiken in hoeveelheden van 300-400 kg/m³ beton. 

Men kan de hardheid en dichtheid opvoeren door het vooraf natgemaakte betonoppervlak achtereenvolgens met een 25, 40 en 50% oplossing van kalium of natriumwaterglas in te strijken.  Asfalt in dunne of dikke lagen is een uitstekend beschermingsmiddel tegen chemische invloeden.  Om beschadiging door mechanische invloeden tegen te gaan wordt de asfaltlaag soms met in asfalt gedrenkt wolvilt versterkt.  Een en ander moet met zorg gebeuren om  een goede afsluiting te verkrijgen en te behouden.  Asfalt is niet in alle omstandigheden aangewezen: oliën en vetten lossen het op.  Daarom kan men in bepaalde omstandigheden beschermlagen op basis van vinyl- en andere kunstharsen gebruiken. 

Voor beveiliging tegen sterke zuren is men aangewezen op het bekleden met zuurvaste stenen en tegels of glastegels, vastgezet met zuurvaste specie of kit.  Daar er verschillende soorten kit in de handel zijn dient men er goed op te letten welke soort men neemt in een welbepaald geval. 

De manier waarop betonvloeren en cementbepleisteringen stofvrij en tegen allerlei invloeden bestand gemaakt worden hangt af van het nagestreefde doel.  In bepaalde gevallen volstaat het gebruik van hulpstoffen die het mogelijk maken de water-cementfactor van de betonspecie te verlagen en de compactheid van het beton te verbeteren.  Stofvorming wordt voorkomen door fluatering, silikatering, doordrenking met lijnolie of kunsthars.  Voor beveiliging tegen scheikundige producten zijn specifieke deklagen wenselijk.  Hierin wordt veel gebruik gemaakt van epoxyharsen of van op basis van deze harsen opgemaakte emulsies.

In gangen, keukens en winkels kan men op cement en beton een bekleding aanbrengen van betonemaille. Deze laag is glashard en wordt met een speciale muurlak bestreken of bespoten.

Pleisteren op beton

Buitenwerk – Indien mogelijk, dient de buitenbepleistering van beton te geschieden voor de volledige verharding, zo snel mogelijk na het ontkisten.

De specie moet zo schraal mogelijk zijn en met een minimumhoeveelheid water worden aangemaakt, om het ongelijke krimpen tussen beton en laag te beperken.  Een cement-zandmortel van 1 op 2½ is aan te bevelen, best nauwkeurig af te wegen.  Zo kleurstoffen worden toegevoegd, dan neme men nooit meer dan 10% van de massa van het cement, daar anders een teveel aan fijn materiaal de hechting zou in gevaar brengen.  Van groot belang is ook het gebruik van zuiver water.

Het betonoppervlak moet ruw zijn en het vuil moet met een staaldraadborstel worden verwijderd.  Het vlak doornat maken, een aanbrandlaag van 1 cement, 2 zand en 1 water of 1 cement en ½ water opstrijken, en vooraleer deze droog is de pleisterlaag opbrengen (hoogstens 1 cm dik).  Voor de waterdichtheid is een houten schuurbord te verkiezen boven een ijzeren.  De berapingslaag moet enkele dagen vochtig worden gehouden om krimpscheurtjes te vermijden.

Binnenwerk – In grote trekken geldt hier hetzelfde als voor buitenwerk; er is geen bezwaar tegen het gebruik van het stalen schuurbord, daar er minder haarscheurtjes zijn en zo ook niet zo nadelig zijn als buiten.

Indien geen hechtplaten worden gebruikt, wordt het oppervlak overvloedig vochtig gemaakt, waarna een dunne grondlaag van kalk en zand wordt opgebracht.  Hierop wordt gepleisterd met specie van 1 gips, op ½ kalk en 1 ½  zand, waarover met een dunne laag van 1 gips op ½ kalk wordt gladgepleisterd.

Op licht beton in het algemeen, maar vooral op cellenbeton, moet alvorens te bepleisteren het metselwerk voldoende droog zijn.  Na grondige reiniging en bevochtiging van het oppervlak gebruikt men bij voorkeur mortelspecie, die minder rijk aan bindmiddel is, dan specie voor bezetting van gewoon beton en baksteenmetselwerk.

Eng. concrete constructions, concrete structures; prefab betonconstructies is precast concrete units, prefab(ricated) concrete elements

*) Geheel met dank overgenomen van De Blauwe Hond.