spieker

Een spieker is oorspronkelijk een graanschuur (korenschuur), een soort pakhuis of opslagplaats voor geoogste producten in vooral de Middeleeuwen. Om het graan te beschermen tegen diefstal, brand en knaagdieren werden de spiekers los van het boerenbedrijf gebouwd en eventueel zelfs van een gracht voorzien, vaak in hout maar later bij voorkeur in steen en soms zelfs enigszins weerbaar. Opgeslagen werden graansoorten als tarwe, gerst, haver, rogge en wellicht ook oogsten van erwten, vlas e.d.  "Om te zorgen dat het graan voldoende droog en vrij van ongedierte was, werd het veelvuldig omgeschept." "Het gedroogde graan werd veelal bewaard en vervoerd in linnen zakken."

Opslag van graan was ook nodig omdat de pachtopbrengst van het klooster of de leenheer in natura geschiedde en dus voor wat langere tijd moest worden opgeslagen. (Slechts een paar maal per jaar werd de pacht of belasting in de vorm van zogenoemde tiendenkoren opgehaald.) Een spieker met graanzolder en een plaats voor de beheerder was in deze gevallen een veilige bergplaats van de "belastingen". Wanneer het graan op de zolder werd opgeslagen, werd de spieker ook wel van een trap voorzien aan de buitenkant van de spieker.

Afhankelijk van de soort opslag werd gesproken over boerenspiekers, kloosterspiekers en bisschoppelijke, adellijke en landsheerlijke spiekers. 
Naar het voorbeeld van de adel liet de wat welvarender boer voor zijn eigen oogst een beschermende spiekertoren bouwen. Deze boerenspiekers waren niet of niet alleen voor de opslag van de pacht of belasting maar "eigen spiekers", waar naast een deel van de oogst (op zolder) ook het gezin, belangrijke goederen en wellicht een klein deel van het vee veilig waren bij gevaar of bij een overstroming. 

Toen de pachtopbrengsten en andere belastingen minder vaak in natura maar in geld werden verzameld, nam de betekenis van de spieker als opslagplaats af. Vanaf de 16e en vooral in de 17e eeuw werden de spiekers herbestemd tot stenen woningen voor een edele, bestuurder o.d. In eerste instantie vaak als buitenhuis (zomerhuis) en als startpunt van een jachtpartij. Bij de herbestemming werden spiekers in verband met de veiligheid vaak torenachtige, stenen gebouwen en werden ze voorzien van een gracht (als die er nog niet was).
Pas veel later werd de spieker permanent bewoond.


houten spieker met trap aan buitenzijde (foto hajotthu, wikipedia):


stenen spieker met graanzolder (tekening van c. pronk, 1732, van vamele tot wamel):


De term spieker is, mogelijk via het Duitse Speicher (Vorratsraum, Voorratshaus, dus voorraadschuur), ontleend aan de Latijnse termen spicae (aren, korenaren) en spicarium (korenschuur). De term spieker voor graanopslagplaats wordt vooral gebruikt in het noorden en het oosten van Nederland en in de Kempen. 
Ook de term spijker wordt gebruikt, maar waarschijnlijk uitsluitend met de uitspraak "spieker".
Uit archeologisch onderzoek wordt vermoed dat er al in de ijzertijd spiekers waren, bijvoorbeeld als een drie- of zespalig gebouwtje.

Met dank aan Leestekens van het landschap, Wikipedia (aangehaalde teksten), De Twentse edelen (van Anneke Koers).

Verg. spieker, vloedschuur, vliedberg, terp, schapenboet en eventueel andere kleine gebouwtjes als baarhuisje, bakhuisje, boenhok, keet, prieel.